Op 15 februari 1690 verkocht Pieter de Bont, die kennelijk de eigendom van de volledige molen had verworven, het goed in twee helften; de ene helft kwam in han den van Pieter Baut, het andere deel in die van Adriaan Davidse. Deze kocht in 1710 ook de andere helft en werd op die manier de enige eigenaar van de houtzaagmolen. Davidse deed vervolgens in 1721 de molen over aan Daniël van Doorn.3 Deze gaf de molen een naam: Doornbosch, een woordspeling op de naam van de exploi tant. Voor zover bekend had de zaagmo len niet eerder een naam gekregen. Anders dan in de Zaanstreek, waar hon derden molens stonden, was het in Oud- Vlissingen niet nodig om de molen door middel van een naam te identificeren. Op een niet achterhaalde datum verkocht Van Doorn zijn bedrijf aan de heren Nico- laas van Hoorn van Burgh en Jacobus An- driessen. De eerste veranderde de naam Doornbosch in Noordbeek. Van Hoorn bezat namelijk sinds 1746 de buitenplaats Noordbeek ten noordwesten van West- Souburg, die hij van zijn vader had geërfd. In 1750 werd vlakbij de eerste een tweede houtzaagmolen opgetrokken. Deze stond aan het eind van een brede sloot, die begon bij de sleephelling van de Noord beek. De nieuwe molen, kleiner dan de eerste, werd de Eenhoorn gedoopt. Op verzoek van de ontvanger van de belastin gen op tienden, huizen, molens en derge lijke verklaarden burgemeesters en sche penen van Vlissingen '...dat ten Jaere Seventhien hondert vijftig, door D'heer Bernard Mauritz, is opgerecht, een zaeg- molen op oud Vlissingen.'4 Op 16 december 1752 kochten de heren Andriessen en Mauritz een huisje in de nabijheid van deze molen, met 167 roeden land daarbij.5 Dit zal wel een personeels- woning geweest zijn. Mauritz en Andriessen kochten het huisje in Oud-Vlissingen niet voor zichzelf, maar voor de Vlissingse Sociëteit der Zaagmo lens. Deze was een concurrent van de Middelburgse Sociëteit der Zaagmolens, die acht houtzaagmolens bij Nieuwland exploiteerde. Deze vennootschap was op 28 januari 1723 in Middelburg opgericht, en liet aanvankelijk drie molens bouwen. Later breidde dit aantal zich uit, tot in 1750 de achtste molen verrees. Concurrentie werd de kop ingedrukt: men kreeg octrooi, en een zaagmolen bij Middelburg, waar de Sociëteit in 1726 de hand op wist te leg gen, werd nog datzelfde jaar gesloopt.6 Vooralsnog was niet bekend dat de Mid delburgse Sociëteit een mededinger in Vlissingen had. Wanneer de Vlissingse onderneming is opgericht, kon niet achter haald worden. Het feit dat in 1752 een huisje bij de molens werd gekocht, duidt erop dat de Vlissingse Sociëteit toen al bestond. Mogelijk is ze opgericht in 1750, het jaar waarin het door de Zeeuwse Sta ten aan de Middelburgers verleende monopolie afliep. Eind 1768 was de Vlissingse Sociëteit voornemens om 16.000 pond Vlaams in te zamelen 'tot het opregten van een Zaag molen met Hout alsmede de negotie van Steen, calk, tras ca. onder de directie van Adriaan de Vriend te Vlissingen.'7 Men had hiervoor van de Stadhouder octrooi gekregen. Echter, andere documenten dan het concept van de oprichtingsakte zijn niet gevonden, zodat wordt aangenomen dat het van de bouw van de molen niet gekomen is. Voorlopig moest de handels onderneming zich tevreden stellen met een huisje in de buurt van de molens.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1997 | | pagina 9