wei, 'oor. Ons deje 't nie mee plezier. Mae ja, je mócht 't wè doe. Ons wiere gevroge om de man te 'elpen, die a 't vóór ons dee. Die z'n vrouwe was overleje en zó is 't gekomme dat ons dat toen bin gae doe." Op de dag van begraven stroomde tussen tien en elf uur 's ochtends den uze vol met genodigden. Het werd als zeer onfatsoen- f j Begrafenisstoet in Westkapelle, ca. 1920. Uit: K. Faase, 'Tussen dijk en toren'ADZ Vlissingen, 1989. lijk beschouwd om eerder dan de naaste familie in het sterfhuis aan te komen. Tegen elf uur was iedereen aanwezig en even na elven voegde de dominee zich bij het gezelschap. Op verzoek van de oudste zoon van de overledene vroeg de dominee dan om een zegen en begon de koffie maaltijd. Deze bestond uit boterhammen met ham of kaas en koffie. Op Westkapel le kreeg men koffie mee beschuut met bij voorbeeld anijs. Na het maal werd door de dominee uit het Woord gelezen en werden door aanwezi gen wat loffelijke woorden over de overle dene gesproken. De begrafenisstoet Tegen twaalf uur kwamen de dragers het vertrek binnen. Zij hadden in de bakkeete (op de boerderijen) of bij de buren (op de dorpen) reeds een koffiemaaltijd genuttigd en een glas brandewijn gedronken. Op Walcheren waren de dragers meestal zes naaste mannelijke buren of, bij hoog- geplaatsten, collega's uit de kerke- of gemeenteraad. Zij hadden de berrie dan al voor het huis op straat gelegd en haalden nu de kist op om deze op de berrie te plaatsen. De oudste van de dragers, die op sommi ge dorpen ook de wete deed, las dan de volgorde van de stoet op van de begrae- viengsrolle. Dit gebeurde stipt volgens de aard van het bloedverwantschap met de overledene. Vrouwen namen niet deel aan de begrafe nis zelf en bleven dus in het sterfhuis ach ter. Na het aflezen van de rol begon stipt om twaalf uur de gang naar de begraafplaats. Vóór 1880 gebeurde dat echter niet voor dat de dragers allen een takje wijnruit of rozemarijn in de mond hadden genomen. Ze hielden het takje in de mond tot op het kerkhof, waar het op de kist werd gewor pen. Ook dit gebruik houdt verband met het afweren van boze geesten. De volgers liepen altijd achter elkaar. Ach teraan volgde de dominee en daarachter kwam in veel gevallen de maker van de kist. Deze man werd nooit uitgenodigd; zijn aanwezigheid was vanzelfsprekend. De kist werd bedekt door een pille, een groot, dofzwart rouwkleed. Bij het overlijden van een kind jonger dan een jaar maakte de timmermansknecht (de krullejoen) het kistje. Hij was het, die het lijkje in de kist onder z'n arm naar het graf droeg. In Westkapelle is een geval bekend van iemand die dertien van z'n zeventien

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1997 | | pagina 30