Nach Walcheren abkommandiert Ervaringen van Duitse militairen op Walcheren 1940-1944 Ausweis, Befehl, Heimat, Sperrgebiet, Wehrmacht. Deze woorden leven in mijn herinnering voort. Zodra ik ze hoor of lees, denk ik aan de jaren 1940-1945. Het was de tijd waarin talloze militairen van de Duit se Wehrmacht op Walcheren waren gele gerd. Ze kwamen en gingen, waren voort durend onderwerp van onze gesprekken, maar hoe ze op ons eiland leefden, werk ten, dachten, we weten er maar weinig van. Dat komt onder andere omdat tussen hen en ons in die jaren een grote mate van afstand bestond: met de bezetter sprak je niet, of alleen in uiterste nood zaak. In de loop der jaren is bij mij het idee ont staan te proberen iets over de ervaringen van onze voormalige bezetter boven water te krijgen. De Duitse Oorlogsgravenstich ting was zo welwillend in haar blad Stimme und Weg een oproep te plaatsen, die een lawine aan reacties opleverde en mij in een uitgebreide briefwisseling met Duits land deed belanden. Aangezien sommige reacties nogal sum mier waren, zond ik vrijwel iedere oud militair een vragenlijst over de specifieke situatie op Walcheren toe. Gesteld kan worden dat alle respondenten zich hebben ingespannen om mijn vragen zo goed mogelijk te beantwoorden. Boven dien stuurde men onder andere ansicht kaarten en foto's van Walcheren, veldpost- brieven, men zocht kameraden, enzovoort. Het ontvangen materiaal heb ik vertaald, bewerkt en verkort. Het interessantste daarvan leg ik hierbij in volgorde van oor logsjaar aan de lezers voor. Slechts sporadisch heb ik de reacties summier van commentaar voorzien; de bedoeling van dit artikel is in de eerste plaats de vroegere bezetter aan het woord te laten. Een bruin leven Een reactie over 1942 kwam van Oberge- freiter Josef Dworschak (1921). Deze Sudetenduitser raakte in oktober 1941 bij Moskou gewond en werd begin 1942 als lid van een bevoorradingscompagnie naar Middelburg gezonden. Hij schrijft: 'We lagen in een loods (de vroegere veiling, Br.) vlakbij het station en een draaibrug. We hadden er een bruin leven. Onze taak was het beheer van hooi en stro voor de paarden en allerlei andere artikelen. Hoe wel in de loods vele voor de bevolking aantrekkelijke artikelen lagen, stelde de bewaking niet veel voor. Met Pinksteren 1942 bijvoorbeeld reisden drie van mijn collega's 'zwart' naar Berlijn; ik draaide toen alleen voor de bewaking op. We kon den gemakkelijk zwartreizen want onze commandant had blanco reisopdrachten ondertekend, die we alleen nog maar van een bestemming en reden hoefden te voorzien. Onze vrije tijd vulden we met zwemmen of bioscoopbezoek. Eten deden we in hotel Sonnevanck (Blauwedijk, Br.); we hadden daar een abonnement. Als gewonde deed ik alleen lichte dienst zoals wachtlopen. In onze loods werkten ook drie Nederlanders. Met hen discussieerde ik wel eens, bij voorbeeld over het bolsjewisme. Van de oorlog merkten we weinig, af en toe werd Vlissingen gebombardeerd. De bevolking maakte op mij een gereser veerde indruk, maar in kleine kring, van mens tot mens, was men hartelijk.'

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1997 | | pagina 5