Achthonderd jaar
Koudekerke?
Een herdenking zonder jubileum
In een oorkonde uit het jaar onzes Heren
1198 wordt voor het eerst een zekere Wil
lem van Koudekerke genoemd. Hij en zijn
nakomelingen speelden in de dertiende en
veertiende eeuw een rol van betekenis,
niet alleen in de geschiedenis van Koude
kerke, maar ook in die van het Graafschap
Zeeland. In achthonderd jaar verandert er
natuurlijk nogal wat. Maar er is nog steeds
een dorp Koudekerke en er is zelfs nog
steeds een Heer van Koudekerke. Reden
genoeg om eens naar het begin terug te
gaan.
Het geslacht Koudekerke
Zoals gezegd, Anno Domini 1198 wordt
een zekere Willem, in het Latijn Willelmus
de Kaldekerke, genoemd in een oorkonde
van Graaf Dirk VII als een van zijn man
nen ('hominum nostrorum'). Het is niet
voor honderd procent zeker dat in deze
akte de naam Koudekerke voor het eerst
oplicht. Lange tijd leek dit wel zo, maar in
de vorige eeuw is een lijst uit Echternach
(Luxemburg) opgedoken. Deze lijst is een
inventaris van goederen op Walcheren die
eigendom waren van de abdij van Echter
nach (waar 'onze eigen apostel' Sint Willi-
brord in zijn schrijn de jongste dag ver
beidt) en dateert uit de periode 1180-1210.
De naam van de parochie Coldekirca
wordt in deze lijst genoemd. Verder is pas
vrij kort geleden aan het licht gekomen dat
niet Willem van Koudekerke, maar een
zekere Meinard, die verder onbekend is,
de oudstbekende heer van het ambacht
was. Het heeft er alles van weg dat het
ontstaan van de parochie en het ambacht
(het plaatselijk bestuur) van Koudekerke
dichter bij 1150 dan bij 1200 moet liggen.
Dit echter terzijde, want overeind blijft dat
de vermelding in de oorkonde van 1198
het eerste optreden vormt van het adellijke
geslacht Van Koudekerke, dat is gesproten
uit Willem, de zoon van Gillis (Egidius in
het Latijn). Omdat in plaats van Gilliszoon
ook wel Gielen werd geschreven, kunnen
we hem, evenals een van zijn kleinzonen,
gemakshalve Willem Gielen noemen. En
Meinard dan? Die liet bij zijn overlijden
blijkbaar geen zoon na, want anders zou
volgens het Zeeuwse erfrecht Koudekerke
in diens bezit of, als er meer zonen zou
den zijn geweest, in het bezit van alle
zonen zijn gekomen. Ik vermoed dan ook
dat volgens het gewoonterecht van die tijd.
bij de dood van Meinard diens leen in han
den van de graaf is teruggevallen en dat
vervolgens Willem met het ambacht is
beleend. Een ambt kreeg je in leen, maar
Willem zal het waarschijnlijk tevoren van
de graaf hebben moeten kopen. Zo ging
dat in de feodale samenleving.
Ook daarna is de heerlijkheid, zoals men
het ambacht in latere eeuwen ging noe
men, nog herhaaldelijk verkocht. De laat
ste keer in 1857 toen het ambacht alleen
nog een private zaak was (de aan het
ambacht verbonden heerschappij was in
1798 afgeschaft). Koper was jonkheer mr.
A.P. van Doorn, die er 5.475,- voor over
had. Er waren toen nog enkele revenuen
(inkomsten) aan verbonden. Het ambacht
van Koudekerke is sindsdien onafgebro
ken in de familie Van Doorn gebleven.
Vermeldenswaard is dat Huize Moesbosch
de zetel is van de huidige ambachtsheer,
jhr. mr. H. Rombout van Doorn. Ik geloof
niet dat Moesbosch werkelijk iets met
moes te maken heeft, maar veeleer met