Wij kennen het Veere van nu als een
monumentaal stadje met een mooie beslo
ten jachthaven, waarin jachten en zeilbo
ten voor anker liggen. De heer Leeman
vertelde de toehoorders dat dat niet altijd
zo is geweest. Tot aan de afsluiting van
het Veerse Gat in 1961 had Veere een
rijke visserijgeschiedenis.
Bij onderzoek naar de herkomst van zijn
familie stuitte de heer Leeman steeds
weer op onbekende of onjuiste feiten die
te maken hadden met de visserijgeschie
denis van Veere. Het is onjuist te veron
derstellen dat de Veerenaren slechts
haring- en garnalenvissers waren. In de
meer dan zeven eeuwen van hun bestaan
jaagden en visten ze in de noordelijke
zeeën op alles wat bruikbaar of eetbaar
was. Van het midden van de dertiende tot
het eind van de zeventiende eeuw visten
ze op haring. Tevens is er sprake van
kabeljauwvangst tot op de Doggersbank
en richting IJsland. Aan het begin van de
dertiende eeuw visten er al Veerse vissers
voor de oostkust van Engeland en legde
men aan in het vissers- en handelsstadje
Yarmouth. Uit die contacten ontstond een
levendige handelsvaart.
De visserij gaf een belangrijke impuls aan
de groei en bloei van Veere in deze perio
de. Visserij, handelsvaart en nijverheid
ontwikkelden zich in hun onderlinge
samenhang tot bloeiende bedrijfstakken.
In de zeventiende eeuw keerde het tij ech
ter. De haring- en kabeljauwvisserij liep
terug. Ook de bouw van nieuwe schepen
stagneerde. Geld voor nieuwe schepen
werd verkregen van gegoede burgers en
kooplieden, maar als gevolg van de ver
slechterde financiële situatie hadden
dezen geen middelen. Het inwonertal liep
terug waardoor men ook niet voldoende
mensen had om nieuwe schepen te
bemannen.
In 1614 werd de Noordsche Compagnie
opgericht, die tot circa 1640 het monopolie
bezat op de walvisvaart vanuit Nederland.
Vanaf 1617 maakte Veere deel uit van
deze Compagnie. Veerenaren jaagden dus
ook op walvissen rond Spitsbergen en Jan
Mayen.
Van de dertiende tot en met de twintigste
eeuw hield men zich eveneens bezig met
de kustvisserij op allerlei soorten zeevis.
Deze vorm van visserij werd pinkvisserij
genoemd, naar het type boot, de pink,
maar ook deze visserij ging achteruit. In
1753 werd de laatste pink verkocht. De
vroedschap van Veere deed er alles aan
om de visserij te stimuleren. Er werden
nieuwe schepen gebouwd en nieuwe vis
sers werden naar de stad gehaald, maar
het was niet voldoende om de achteruit
gang volledig te stoppen.
In 1686 was er ook sprake van oester-
nering in Veere. In de achttiende eeuw
telde de stad zes of zeven oesterputten.
Het merendeel van deze bedrijven was in
handen van in Veere wonende Engelse en
Schotse handelaren. In 1759 werd de
Veerse Oestersociëteit opgericht. De oes
ters werden verkocht in de wijde omtrek.
Na de Franse tijd woonden er in Veere
nog 26 vissers en was er nog slechts één
oesterput in gebruik. Veere was nog wel
aanvoerhaven van verse vis.
Rond 1870 kwam er een einde aan een
lange periode van stilstand en armoede in
de Zeeuwse Delta. In die tijd gebruikten
vissers uit Oost-Zeeuws-Vlaanderen Veere
als uitvalsbasis voor hun tochten, vanaf
1873 kwamen de eerste Arnemuidse gar
nalenvissers naar Veere.
Rond de eeuwwisseling ging het voorspoe-