Over knor'aenen en boskoppen
Walcherse namen voor zeeorganismen III
In dit derde artikel over de Zeeuwse
namen van zeeorganismen zullen we een
aantal vissennamen met hun dialectvariant
de revue laten passeren. Dat we de mees
te hiervan uit Arnemuiden kunnen opteke
nen, behoeft geen betoog.
Een aantal van deze soorten zijn con-
sumptievissen. Het is dan ook niet verwon
derlijk dat deze soorten een bredere
bekendheid hebben onder de Zeeuwse
bevolking dan bijvoorbeeld een zaegvisje
of botervisje (Pholis gunnellus). Dit visje is
nogal eens onder stenen in de laagwater-
lijn te vinden en te herkennen aan zijn
palingachtig uiterlijk en de 9 tot 15 zwarte
met wit omzoomde stippen op zijn lange
gezaagde rugvin. Aan deze gezaagde rug
vin heeft het botervisje ongetwijfeld zijn
naam te danken.
In Arnemuiden kennen ze ook smousjes.
Daarmee worden niet kleine politiemen
sen, maar de harnasmannetjes (Agonus
cataphractus) bedoeld. En als een Arne-
muidenaar het over muzen heeft, zijn dat
geen muizenissen tussen het plafond in
zijn woning of in de schuur. Hij heeft het
dan over de bijvangst in zijn netten. Het
zijn namelijk visjes met een relatief grote
kop en vier stekels op de voorkieuwdek-
sels, in de rest van Nederland beter
bekend als pitvis (Callionymus lyra). De
mannetjes hebben extreem verlengde stra
len in de eerste rugvin waarmee een impo
nerende houding tegenover belagers van
Mastbnnker (Horsmakreel)
hun territorium kan worden getoond.
Ook de mastbanker of horsmakreel (Tra-
churus trachurus) zul je weinig tegenko
men op de Nederlandse viskar. Bijna alles
wat hier wordt opgevist, gaat de grens
over. Dit geeft al aan dat deze vis in het
buitenland beter op zijn culinaire waarde
wordt geschat dan bij ons.
Waar we wel van kunnen genieten, zijn de
meulenaertjes of wijting (Merlangius mer-
langus), in menig Zeeuws gezin een
bekende vis op de dis.
In de Noordzee onderscheiden we vier
soorten poon (Triglidae). Wij Zeeuwen
doen daar niet moeilijk over en noemen
alle vier de soorten knor'aenen. Een rond-
vis heeft een zwemblaas waarmee hij zich
op een bepaalde diepte kan houden zon
der naar de bodem te zakken. Een platvis
kan dit absoluut niet. Door het ontbreken
van die blaas zou hij constant met zijn vin
nen moeten bewegen om niet naar de
Stêênzuuger (Snotolf)