Neerlandicorum bijzonder veel gelijkenis vertoonden, maar op één punt van elkaar verschilden: het Parijse zegel had duidelijk gotische kenmerken en het zegel uit de Corpus sigillorum Neerlandicorum romaan- se. Hieruit is voorzichtig de conclusie toch wel te trekken dat de maker van het Parij se zegelstempel goed naar het romaanse kant en die in de Fibulareeks is het tegen- zegel, de achterkant. Tegenzegels werden aan een zegel toegevoegd om misbruik te voorkomen. Het randschrift van het Parijse tegenzegel heeft al vrijwel onleesbare goti sche letters, terwijl de voorkant nog wel leesbaar is - overgang romaans naar gotisch schrift, let op de M - wat sugge- Het tegenzegel van het Parijse zegel voorbeeld heeft gekeken en daar de mode van zijn tijd op heeft losgelaten. Zijn er nog meer voorbeelden te vinden van dit gotische zegel of diens voorgan ger? In deel 47 van de Fibulareeks over stad en platteland in de Middeleeuwen is een foto opgenomen van een "Stadszegel van Middelburg uit 1322, nadat het in 1217 stadsrecht had gekregen. Door haar lig ging werd deze stad spoedig een handels centrum en kreeg in 1406 eigen stapel recht van Willem VI. Archives nationales, Parijs." De foto toont het huidige wapen van Middelburg, met adelaar en toren en een moeilijk leesbaar, deels verdwenen, gotisch randschrift. Wat blijkt het geval? De afbeelding in de Larousse is de voor- Hef zegel uit het 'Corpus sigillorum Neerlan dicorum'. Het randschrift luid Sigvllum Opi- DANOR DE MlDDELB-G. reert dat het tegenzegel jonger is dan de voorkant. Er is nog een voorbeeld te vinden. In het Rijksarchief is een gedeelte van het Parij se zegel te vinden, echter zwaar bescha digd. Alleen ongeveer een derde van de onderkant, zonder het randschrift, is nog over. Daar blijkt wel uit dat het om dezelf de gotische afbeelding gaat. De achterkant echter, het tegenzegel, lijkt niet op dat uit de Fibulareeks. Het is voor zover te zien wel de afbeelding van de burcht van Mid delburg met een adelaar erachter, maar niet identiek.' i«n«

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1998 | | pagina 21