de berging van de inventaris van de tjalk Cornelia uit Sliedrecht. In januari 1899 waren de Veerenaren actief bij de berging van een deel van de lading van het Belgische vrachtschip Gustave Grisar. Dit schip was op 17 december 1898 gestrand op de Bollen van het Nieuwe Zand voor de kust van Schou wen in het zandbankengebied Banjaard. Duiker Arie van Gelder uit Vlissingen, een van de deelnemers van de coöperatie, wist een voorraad 'battings', meskant gezaag de balken, boven water te halen. Op 11 augustus 1899 werd het gestrande jacht Rapidité van de Middelburgse archi tect J.A. Frederiks vlotgebracht bij het Oosterhoofd. In november 1899 en november 1900 volgden de bergingen van de in de De Wete van januari reeds genoemde vissloe- pen VL 33 uit Vlaardingen en O 121 uit Oostende.1 De laatste werd doorverkocht aan de Veerse scheepsbouwer Leendert van der Staal. In de tussentijd werd in sep tember 1900 de met steenkolen geladen tjalk Vrouw Jannetje gelicht. In januari 1901 werd het lood geborgen dat door de bemanning van het vracht schip Timandra van Reederei A. Kirsten uit Hamburg overboord was gezet toen het strandde op de Bol van de Banjaard. De in zinkende toestand verkerende aak Jeanette uit Roosendaal werd op 14 febru ari 1903 gered in het Wemeldingse Vlije. In augustus 1903 kwamen de bergers opnieuw in actie. De berging van de Lord Salisbury Waarschijnlijk was de berging van de Engelse barge Lord Salisbury in augustus 1903 de aanleiding voor de liquidatie van de eerste Veerse bergingscoöperatie. Zoals in de De Wete van januari uitgebreid verhaald, liep dit schip, een 17 jaar oude barge van 63 registerton die onder com mando van kapitein J. Marshall op weg was van Portsmouth naar Antwerpen met een lading 'coalpitch' (koolteerpek), op een zandbank bij de geul Urk voor Domburg.2 Later sloeg het los en strandde uiteindelijk in de ochtend van 21 augustus op het Breezand bij Oranjezon. Met hulp van diverse werklieden wist de coöperatie het schip te bergen. Daarna verliepen de zaken opvallend snel. Op 30 augustus kochten de bergers het schip aan, begin oktober werden schip, inventaris en lading voor aanzienlijke bedragen verkocht en eind oktober liqui deerden zij de coöperatieve vereniging waarbij het overblijvende saldo aan de leden werd uitgekeerd. Uit de rekeningen valt niet goed af te leiden waarom dit alles zo snel in zijn werk ging. Was het een gevolg van een ruzie tussen de Van Beverens en de anderen, zoals Midavaine veronderstelt? De ontvangst van boetes van acht van de leden op 16 september zou hierop kunnen wijzen. Het (niet bewaard gebleven) huishoudelijk regle ment van de coöperatie bepaalde namelijk dat in sommige gevallen boetes aan de leden konden worden opgelegd, waar schijnlijk wegens het niet nakomen van bepaalde verplichtingen. Of geschiedde de aan- en verkoop van de barge niet geheel volgens de regels? Het is opvallend dat de bergers het schip voor maar 490,- kochten, blijkbaar inclusief lading en inventaris. Vervolgens werden het schip en de inventaris voor ruim 1.100,-verkocht. Bovendien bracht de lading koolteerpek, die door J.J. van Beve- ren in Zelzate werd verkocht, nog eens

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1998 | | pagina 27