zodat Crucq uit Arnemuiden een nieuwe
school kon bouwen, die op 12 augustus
1840 werd opgeleverd.
De brandweer
Een aanhoudende zorg van het gemeente
bestuur was het instellen van een brand
weer. Herhaaldelijk werden hierover brie
ven ontvangen van de gouverneur, maar
steeds gaf men ten antwoord niet over vol
doende geldmiddelen te beschikken omdat
men nog steeds zat met de verplichte kos
ten van het abonnement op het Staatsblad
en de kosten van de schutterij. We kennen
het verhaal zo langzamerhand al. Daar
kwam nog bij, dat niemand in het dorp zich
kon herinneren dat er ooit brand was
geweest; er waren maar weinig woningen.
De gemeenteraad was er niet warm voor te
krijgen, maar de gouverneur hield voet bij
stuk. Toen hij tijdens zijn bezoek op 26
augustus 1835 er weer op aandrong dat er
een brandweer opgericht moest worden,
antwoordde de burgemeester dat men geïn
formeerd had naar de prijs van een brand
spuit en dat die wel tachtig gulden kostte,
terwijl men voor het maken van een berg
plaats ook nog eens vijftig gulden nodig had.
Er viel echter niet aan te ontkomen en
noodgedwongen ging men tot de aanschaf
van de spuit over. In maart 1836 werd het
personeel aangewezen; dat waren twee
brandmeesters en 22 pompbedienden. Het
bouwen van de bergplaats ging niet door.
De brandspuit werd in een hoekje van de
kerk opgeborgen en aan het oog onttrok
ken door er een zeil overheen te leggen.
Tot zover kan worden nagegaan, heeft nie
mand er verder meer naar omgekeken. De
brandmeesters streken ieder jaar hun ver
goeding op en daar bleef het bij. De
gemeenteraad liet duidelijk blijken dat zij
met tegenzin tot de aanschaf van de spuit
was overgegaan, wat ook het geval was
met het college van burgemeester en wet
houders.
Intussen ging het leven in Kleverskerke
gewoon door, totdat er, acht jaar na de
aanschaf van de brandspuit, in de nacht
van 14 op 15 juni 1844 brand uitbrak.
Brand
Een zoon van meester Van de Wal had
zich intussen in Kleverskerke gevestigd als
timmerman. Het viel voor hem niet mee
om zo'n bedrijf op te bouwen, want net als
zijn vader zat hij voortdurend krap bij kas.
Toen hij op een gegeven ogenblik voor
een bepaalde transactie geld nodig had,
moest hij dit gaan lenen. De zaak ging
echter niet door en de geldschieter wilde
zijn geld terug. Maar de jongen kon tot zijn
grote spijt niet terugbetalen, omdat hij het
geld ergens anders voor had gebruikt.
Korte tijd daarna stapte hij naar zijn verze
keringsagent. Hij liet de polis van de
brandverzekering veranderen en de waar
de van de woning met de werkplaats aan
merkelijk verhogen.
En toen, op 14 juni 1844, 's avonds om 11
uur, stond de timmermanswerkplaats plots
in lichterlaaie en moest de brandweer voor
het eerst opgeroepen worden. Met veel
moeite wist men zich te herinneren dat de
spuit onder een zeil in de kerk stond. Maar
waar het overige materiaal zich bevond,
wist niemand, dus moest men dit in allerijl
bij elkaar gaan zoeken. De slangen bleken
gestikt te zijn en er was geen touw te vin
den om de spuit naar de brand te trekken.
Dat de spuit, die acht jaar lang niet aange
roerd was, van goede makelij was, bleek
wel toen hij eenmaal bij de brand was aan
gekomen en bediend kon worden. De spuit