Archiefvondsten
Het 'metale beeldetje' van de smeltsteker
functioneerde, volgens het politierapport,
beter dan de manschappen, wat niet te
verwonderen was, daar deze intussen vier
kruiken jenever hadden leeggedronken.
Van de Wal verklaarde tegenover de politie
dat er 's avonds een fornuis brandde in
zijn werkplaats en dat daar vlakbij een
hoop krullen had gelegen.
Het gemeentebestuur heeft zich van de
tekortkomingen niet zo veel aangetrokken,
want ook in de tijd daarna werd het materi
aal weer zeer verwaarloosd.
Toen bij Koninklijk Besluit van 3 juli 1857
de gemeente Kleverskerke werd opgehe
ven en bij Arnemuiden werd gevoegd,
kwam er een einde aan de brandweer van
Kleverskerke, die slechts één keer in zijn
hele bestaan was uitgerukt.
J.H. Midavaine
Geraadpleegde literatuur en bronnen:
- A.J. van der Aa, 'Aardrijkskundig woorden
boek der Nederlanden'1846.
- A. Buijs Jz., 'Bijdrage tot de geschiedenis van
de Ambachtsheerlijkheid Kleverskerke'1956.
- A. Buijs Jz., 'Niet meer dan een vlek: frag
menten uit het verleden van Kleverskerke'
samengesteld door F. Kalis, 1981.
- Rijksarchief in Zeeland, Archief Toezicht
Lager Onderwijs, inv.nr. 19.
Een tot in de vorige eeuw bekend Wal-
chers gebruik was het smeltsteken. In de
maanden augustus en september trokken
Walcherse boeren en burgers al spele-
rijdend naar de stranden om er met een
schop of een ploeg smelt of zandspiering
te steken. Na het verorberen van deze lek
kernij wijdde men zich aan een ander oud
gebruik, namelijk het in zee dragen van
meisjes om ze vervolgens op het strand
met zand 'in te zouten'. De Serooskerkse
dominee Gargon laat zijn hoofdpersonen
uit de Waichersche Arkadia kennismaken
met dit strandvermaak. De Vlissingse dich
ter Bellamy beschrijft in zijn roman Roosje
uit 1784 een geval dat zich in 1750 aan
het strand tussen Domburg en Westkapel-
le heeft voorgedaan.
Tijdens het smeltsteken op het strand tus
sen Domburg en Oostkapelle deed zich in
september 1731 een merkwaardig incident
voor. Zesendertig jaar later, in oktober
1767, wist Z. van Dijcke, baljuw, secretaris
en strandmeester van Domburg, zich nog
"seer wel te geheugen", zoals hij op 3
oktober van dat jaar verklaarde, dat in sep
tember 1731 een aantal mensen op het
strand "waeren smeltstekende met schop
pen en spaen". Er waren er onder andere
drie bezig in de buurt van de plaats waar
ooit een tempel van Nehalennia heeft
gestaan. Een tempel waarvan toentertijd
nog dagelijks "voorname gedenksteenen
opden laeg water waeren te sien".
Een van de drie smeltstekers was de
Domburger Anthony den Blander. Deze
Den Blander heeft volgens de verklaring
van baljuw Van Dijcke "uijt 't Sant opgeste-