ken met rijcxdailders gaven,
wat beliefje?
Corporaal: Wat duyvel. woud je ons de
boeren op de hals jagen.
Visser: Och Sinjeur ik bin mair een
domme visser, mair kiek om
dat ik geen croniken gelesen
heb dat Middelburgh onschul
dige menschen mag bannen,
dairom weetje, docht ik om
prorcederen.
Corporaal: En in wat chronyken leest gij
doch?
Visser: Ik lese de Cronik van Isaak
Abrahamse. Hij was een
drankbezorger, en bijgevolge
een vroom man.
Corporaal: Theune, je bent een onnozle
bloet, en hebt meer verstand
van visschen als van regee-
ren, om het laatste te leeren
moet men in Middelburgh
komen.
Visser: Is dat wair? Zijn er bij jou
zulke oolijke vogels?
Corporaal: Wij hebben groote mannen
die vol verstand en beleijd
zijn.
Visser: Wel als ze bivoorbeeld zes
voet lang zijn en ze steeken
dan vol verstand, jai dan kan
er wat in.
Corporaal: Je bent nog een dom schep-
zel, lang of kort dat geeft er
niet aan, men noemd een
groot man, die vol wijsheid is
en alles wel bestierd.
Visser: Jai zoo, noe begriep ik het,
mair hoe noem je dan die,
welke bij veel verstand, groote
hoerejaigers en wiensupers
bin?
Hoezo zijn Middelburgers arrogant en
Veerenaren maar domme mensen?
Deze tweespraak is geschreven in de
achttiende eeuw, waarschijnlijk naar aan
leiding van een conflict tussen het stads
bestuur van Middelburg en de bode van
Veere. Het is goed mogelijk dat het
gesprek ook op de 'boerenopstand' op
Walcheren slaat, in de jaren zeventig van
de achttiende eeuw.
Leo Hollestelle
Deze tweesprank is te vinden in: Rijksarchief
in Zeeland, Verzameling Ermerins en Wilt-
schut, inv.nr. 86.