Net voordat de Zuidvliet vertrekt, komt er
nog een passagier aanlopen, zo snel als
zijn onvaste benen hem kunnen dragen.
Hij heeft in De Toren kennelijk nogal veel
neutjes tegen de kou tot zich genomen.
'Kan 'k nog mee?' 'Ja, als je opschiet,'
roept een matroos, 'en anders bluuv je ma
tot da je nae de overkant kan tope en da
zou best is nie zó tank kunne dure.' En
ondiepten te kunnen mijden. Maar de kapi
tein kent dit water als zijn broekzak en de
boot zal straks zonder problemen af kun
nen meren aan de Kamperlandse steiger.
Langzaam verwijdert het schip zich nu van
de Veerse oever. Het geluid van de motor
klinkt steeds verder weg. Het gele toplicht
en het rode stuurboordlicht blijven zicht
baar in de heldere vrieslucht.
dan tegen een oude visser die het gebeu
ren diep in de kraag van zijn duffelse jek
ker gedoken staat aan te kijken: 'Ik dienke
dat het wel is ouwerwes winter zou kunne
worre, 't is net volle maon heweest en de
lucht stae sö strak.'Je zou best is hliek
kunnen ebbe,'antwoordt de ander.
Ondertussen is de laatste passagier aan
boord en wordt met veel geraas de loop
plank weggetrokken. De motor wordt op
halve kracht vooruitgezet en daar gaat de
Zuidvliet.
De overtocht zal wat langer duren dan
gewoonlijk. Dit als gevolg van de lage
waterstand, waardoor er een eind omgeva
ren moet worden om alle zandplaten en
De Campveersche Toren met aanlegsteiger,
omstreeks 1900.
Op het havenhoofd wordt het stil. Ook de
oude visser sjokt langzaam naar huis. De
lichten van de haveningang branden. Ver
derop, richting Sloedam, is het kustlicht
van Kleverskerke te onderscheiden en aan
de overkant bij Kamperland twinkelen nog
een paar lichtjes. Een binnenvaartschip
vaart vanuit de kanaalmonding het Veerse-
gat in en koerst richting Zandkreek.
De vriesnacht daalt over land en water.
C. Leeman