wam Negen tot Twaalf Uuren te zien, aan Hun Ed. Comptoir, in de Noordstraat.' De nieu we stoof ontving de naam Zeeland, de oude bleef naamloos. De economische malaise aan het einde van de achttiende eeuw bracht de heren Van de Perre en Meyners ertoe om de meekrapbereiding in eigen beheer te sta ken en over te gaan op het werken in loon dienst. De blokkade van de handel op Engeland, waar de meekrap de grootste afzet vond, deed de meekrapindustrie danig inkrimpen en vele stoven moesten stilgelegd worden. Tot 1808 heeft de stoof Zeeland in op dracht van anderen meekrap bereid. Toen was de eerste stoof al verdwenen en ver plaatst naar Stellendam op Overflakkee.8 De Zeeland werd in 1815 voor 6.000,- gekocht door de maatschap De Wilhelmi- napolder, om verplaatst te worden naar het toen net ingepolderde land ten noorden van Goes. De transportkosten vielen ech ter te hoog uit, zodat de verplaatsing werd uitgesteld. De meekrapwortels werden naar Middelburg getransporteerd, omdat dat goedkoper was dan afbraak en her bouw van de meestoof. In de buurt van Goes stonden twee stoven die eveneens door de maatschap werden aangekocht, terwijl men uit de buurt van Brielle een vierde stoof haalde. Op 17 mei 1820 legde de boekhouder van de maatschap De Wilhelminapolder de eerste steen voor de fundering van de Zeeland. Dat gebeurde in de Wilhelmina polder zelf, aan het kanaal van Goes naar de Oosterschelde. Later dat jaar brak men de Zeeland af en herbouwde deze in de nieuwe polder.9 Tegenwoordig is de Zee land nog steeds op die plaats te bewonde ren. Rond het midden van de negentiende eeuw ging men ertoe over om de meekrap fabrieksmatig te verwerken tot garancine, wat zowel kwalitatief als organisatorisch een verbetering was. Iets later werd de meekrap als grondstof vervangen door steenkoolteer, en dit betekende het einde van de meekrapteelt. Tussen 1870 en 1880 is de verbouw van meekrap volledig verdwenen. Martin van den Broeke 1. Dit artikel is een bewerking van een hoofd stuk uit mijn boek over de tekenaar Jan Arends, dat dit voorjaar bij uitgeverij Canaletto, Alphen aan den Rijn, zal verschijnen. Over de Koudekerkse stoof, zie W.P. Roose, 'En toch stond er een meestoof!', in: De Wete, jrg. 12 (1981), nr. 3, p. 29. 2. F. Beekman, 'Meestoof: verfstof uit de land bouw', in: S. Barends e.a. (red.), 'Over hagel kruisen, banpalen en pestbosjes. Historische landschapselementen in Nederland', Utrecht 1993, pp. 71-72. 3. Over de meestoven in Zeeland is nog weinig gepubliceerd. Voor enige literatuur, zie onder meer J. de Kanter en J. ab Utrecht Dresselhuis, 'De Provincie Zeeland', Middelburg 1824, p. 33; A. Walraven en P.P. Polderdijk, 'Geschiede nis en plaatsbeschrijving van de gemeente Nieuw- en St. Joosland', Middelburg 1896, pp. 83-84; A.F. Franken, 'Een Middelburgse meestoof met een VOC-verleden'in: Zeeuws tijdschrift, jrg. 42 (1992), nr. 1, pp. 15-20; P. Sijnke, 'De meekrapcultuur te Middelburg en omgeving', in: De Wete, jrg. 21 (1992), nr. 4, pp. 14-15; A.F. Franken, 'De meekrapcultuur te Middelburg en omgeving (reactie)', in De Wete, jrg. 22 (1993), nr. 2, pp. 5-6. 4. Rijksarchief in Zeeland (RAZ), Rechterlijke

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1999 | | pagina 36