van Dijck achter zijn schildersezel. Hij
schildert een oude hoge perenboom die
daar midden in die tuin zo prachtig staat te
bloeien. Het wordt vast een mooi plaatje:
het prachtige wit van de bloeiende boom
tegen de oude gevel van Zeeuwse mop
pen en het rode pannendak met daarbo
ven de helblauwe hemel.
We staan nog steeds hoog op de toren en
kijken onze ogen uit. In de sluis ligt een
beurtvaarder en vanuit de Zandkreek
naderen een paar vrachtschepen onder vol
zeil.
Op het Lutjestrand tegenover de Torenwal
wordt de arm 10 gebankt. De bodem van
het schip is vanmorgen bij eb ontdaan van
aangroeisel en wordt daarna voorzien van
een flinke kwast teer.
De opkomende vloed heeft inmiddels het
schip bereikt en de mannen van schipper
De Gruijter klimmen via een houten lad
dertje terug aan boord. Nog een uurtje
wachten en dan staat er voldoende water
onder het schip om weg te kunnen varen.
In het Veersegat verdwijnt het laatste stuk
je van zandbank De Haringvreter onder
water. Wat vanmorgen nog een samenstel
ling van geulen, zandbanken en slikken
was, is nu een machtige zeearm, een van
de wijde Zeeuwse stromen.
Op het land rondom het stadje zien we
overal de figuurtjes van wiedende boeren;
soms enkelingen, soms groepjes van twee
of drie en in een enkel geval wel vijf of
zes.
Het landschap vormt een lappendeken van
wel honderd verschillende tinten groen,
doorslingerd met witte guirlandes van mei
doorn, het geheel steeds grijzer vervagend
in nevelige verten.
Als we onze blik weer richting zee wen
den, zien we in de verte vanuit de Room
pot de silhouetten van de eerste hoogaar
zen die, terugkomend van de visvangst, op
weg zijn naar de thuishaven.
Zo is op deze mooie meidag het doen en
laten van de Veerenaren - groot en klein -
vanaf onze hoge standplaats in één ruime
blik te vangen en te fixeren.
Een blik reikend van Wulpenburg tot
Roompot en van de hofstede Favorite tot
de Oostwatering.
Voordat we zoetjesaan weer afdalen naar
lager sferen, kijken we nog eenmaal rond.
Veere ligt aan onze voeten. Eens een
bloeiende zestiende-eeuwse handelsstad.
Nu een ingeslapen stadje in een ingedut
gewest. Geen bruisende activiteiten meer
in en rond de haven. Niet meer opgeno
men in de vaart der volken; een stadje
soezelend in de zon, op een mooie lente
dag in de Zeeuwse Delta.
Helemaal aan de einder, op de Sloedam,
zien we de rookpluim van de stoomtrein op
weg naar het verre land, achter Ter Goes.
De Veerenaren gaan over het algemeen
maar een doodenkele keer verder dan het
land van Ter Goes; er zijn er zelfs die in
heel hun leven nog nooit buiten Zeeland
zijn geweest.
We hebben ze van bovenaf bespied in hun
dagelijkse doen en laten. Ze waren er
haast allemaal, alle duizend. De boeren op
het land, de vissers op de Roompot op
weg naar huis. De kinderen op het school
plein, de ambachtslui en de winkeliers met
hun bezigheden in het stadje, de secreta
ris en zijn klerk, de vrouwen aan de was,
Van Dijck achter zijn schildersezel.
C. Leeman