ben om water te kunnen aandragen. Was de afstand iets groter, dan moesten de wagenaars (voerlieden) en de slepers het water aanvoeren. Als brandweermannen werden aangewezen de bierwerkers, de zoutmeters, de korenmeters, de balanskin deren en leden van het Sint-Jansgilde, personen dus die ten dele in dienst waren van de stad. Ook de cellenbroeders moes ten blijven helpen. Knechten, vrouwen en meisjes mochten alleen met een ketel, een aker, een emmer of een kan met water bij de brand komen. Schippers en kramers moesten als het nodig was hun zeilen afstaan, waarmee dan belendende percelen bij een brand konden worden afgedekt om ze te behoe den voor het vuur. De timmerlieden en metselaars en de schalie- en strodekkers moesten met hun houten paarden (een soort steiger) bij de brand aanwezig zijn en zonodig op de daken klimmen. Wijken en brandspuiten Een grote vooruitgang voor de brandweer kwam er met de ordonnantie van 6 maart 1649, toen de stad in acht wijken werd opgesplitst die ieder onder twee wijkmees ters kwamen te staan. Zij kregen toezicht over de emmers, ladders en brandhaken en waren tijdens een brand herkenbaar aan een roodgeschilderde stok met daarop het stadswapen. Tevens werd bepaald dat bij brand vrouwen en kinderen zich niet meer op straat mochten bevinden. In de stadsrekening van 1670 is er voor het eerst sprake van brandspuiten. Jan van Eysden had er drie geleverd voor de prijs van 30 pond per stuk. Deze spuiten waren groot en log en moesten door paar den vervoerd worden. In 1694 kocht de stad twee grote koperen slangbrandspuiten met toebehoren. In dat zelfde jaar oefende de brandweer driemaal in het Schuttershof van de Busse en in 1696 zeven keer. Floris Bedlo was waar schijnlijk de eerste brandmeester. In 1698 leverde Samuel van der Heyden een koperen brandspuit met leer en rin gen. Voor de nieuwe toren van het stad huis werden in 1716 twee nieuwe kleine slangbrandspuiten gekocht. In de achttien de eeuw werd een aantal nieuwe brand spuiten aangeschaft. De bocht in de Nieuwe Kerk Sinds 1751 hadden de officieren van de Middelburgse brandweer eigen zitplaatsen in de bocht in de Nieuwe Kerk, waarvoor ze jaarlijks een bepaald bedrag moesten betalen. Iedere lid-eigenaar van deze bocht had een sleutel waarmee hij zich toegang tot zijn zitplaats kon verschaffen. Sedert ditzelfde jaar was het de gewoonte dat wanneer iemand een rang bij de brandweer aanvaardde, dit werd gevierd met een aangename bijeenkomst, gefinan cierd uit de opbrengsten van de bocht in de Nieuwe Kerk. Toen in 1905 besloten werd de bocht aan de Nederduits Hervormde gemeente te verkopen, wilde men deze traditie in ere houden en werd het 'College van beamb ten der Brandweer te Middelburg' opge richt. leder lid betaalde bij rangsverhoging een bedrag van vijfentwintig gulden en tel kens wanneer de inhoud van de kas op deze wijze op 175,- was gekomen, werd een gezamenlijke maaltijd georganiseerd. Daarnaast droegen leden van dit college ook hun overleden collega's ten grave. De negentiende eeuw Op 2 juli 1821 maakte het gemeentebe-

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1999 | | pagina 30