hun rok of vest. Het overige personeel kreeg een blikken penning, waarop de let ter van de spuit gegraveerd stond waarbij zij behoorden. Het materieel bestond in 1821 uit zes brandspuiten, één reserve-brandspuit, twee draagbare spuiten en de brandspuit van het Rijk, ieder gemerkt met een letter van het alfabet. Voorts waren er 36 lad ders en achthonderd brandemmers. Behal ve de eerder genoemde spuiten stonden er in 1838 in de Abdijtoren twee kleine brandspuiten en in de stadhuistoren en in de stadslinnenfabriek één kleine brand spuit. In het voor- en het najaar werd er een grote oefening gehouden waaraan alle leden moesten deelnemen en die tevens diende om het materieel te controleren. Wie zonder wettige redenen niet op de oefening aanwezig was, kreeg een boete variërend van vijf tot vijfentwintig gulden als het een van de generale brandmees ters betrof en één tot drie gulden als het ging om een pompbediende. Niemand van de spuitgasten mocht bij een brand stoppen met werken of een rustpau ze inlassen, op een boete van één gulden vijfentwintig. De boetes werden ingeza meld door de knaap van iedere brandspuit. Premies Van stadswege werden er premies in het vooruitzicht gesteld voor de manschappen van die spuiten die bij een brand het eer ste en als tweede water gaven, te weten voor de spuiten A, B, D, S en W vieren twintig, respectievelijk zestien gulden, voor spuit C dertig en twintig gulden en tot slot voor spuit L negenentwintig en negentien gulden. Deze premies werden betaald aan de beambten en bedienden bij de spuiten die de brand hadden helpen blussen, terwijl de drie eerste personen die aan het brand- huisje waren aangekomen, een dubbel aandeel in de behaalde premie hadden. Wanneer de draagbare spuit als eerste bij de brand aanwezig was en de bak met water was gevuld voordat een van de andere spuiten was aangebracht, dan kreeg men een premie van drie gulden, waarvan de assistent 1,80 kreeg en de rest verdeeld mocht worden over het tien man tellende personeel van de spuit. In 1821 werd er een fonds opgericht, dat erin voorzag om gewonde brandweerlie den te laten verplegen en hun gezin van een inkomen te voorzien. Ook werd hieruit de uitkering betaald die toegekend werd aan de weduwe en haar gezin als een brandweerman ten gevolge van het blus sen van een brand kwam te overlijden. Aan dit fonds betaalde de gemeente jaar lijks driehonderdvijftig gulden, terwijl ook uit de opgelegde boetes inkomsten werden genoten. Enkele branden in de negentiende eeuw Het voert te ver om in dit bestek alle bran den die in de negentiende eeuw gewoed hebben, te behandelen. Vandaar een wille keurige keuze. Op woensdagavond 19 augustus 1846 werd de schorsmolen van de firma Fokker Zonen op het Vlissingse bolwerk door de bliksem getroffen. Hierdoor werd een van de roeden zwaar beschadigd en vloog het beneden liggende schors in brand, wat echter door de Middelburgse brandweer zo snel werd geblust, dat er weinig schade in de molen werd aangericht. In de vroege ochtend van 24 januari 1855

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1999 | | pagina 32