plaats klinkt het geluid van een zaagma chine, een meisje komt uit een slagerswin kel. Bij de Grote Kerk staan een paar touring cars. Binnen houdt Kees Geldof voor de zoveelste maal zijn verhaal over de boei ende geschiedenis van het gebouw. Op de kaai aan de Spuikom, het achterste deel van de haven, lossen een paar boe renwagens vlas in een binnenschip. Verder is het alleen maar rustig en warm in Veere. De vishandelaren pakken in afwachting van het binnenlopen van de vloot nog een pilsje in het café van Goeman. Op het Noorderhoofd zit een schilder ach ter zijn ezel. Plotseling zijn er wilde bewegingen in het eerst zo rustige water van het Veersegat. Het lijkt wel of het water plaatselijk gestriemd wordt door felle windvlagen, maar er is nauwelijks wind. Het verschijn sel wordt veroorzaakt door paniek in de grote scholen bliek - jonge haring - die met de vloedstroom mee naar binnen zijn gekomen en die nu worden belaagd door een groep gepen. Even plotseling als de beroering is ontstaan verdwijnt ze ook weer en is het water weer net zo rustig als voorheen. Vanuit de Zandkreek nadert onder volle zeilen een tjalk en zelfs met de hulpmotor erbij komt het schip nauwelijks vooruit tegen de sterke vloedstroom. Inmiddels vaart het eerste vissersschip de haven binnen. De toeschouwers verdrin gen zich over de muur om maar niets van het schouwspel van de binnenvarende schepen te missen. Voor degenen die het nog niet vaak eerder zagen, is het een spectaculair gezicht. Het binnenvaren van de havenmond ver eist veel ervaring van de schipper, zeker als er, zoals nu, een sterke vloedstroom loopt. Als de schipper de bocht neemt om de haven binnen te varen, komt zijn schip dwars op de vloedstroom te liggen, het lijkt er dan op dat het schip in volle vaart het Zuiderhoofd zal rammen. Maar altijd slaagt de schipper er dan juist op het laatste moment in om het schip op de juiste koers te krijgen en een botsing te vermijden. Zeker als men daarbij bedenkt dat deze toch vrij zware schepen in die tijd een motor hadden van 40 of hooguit 60 pk, was dat geen sinecure. Op de vanmorgen nog zo rustige kaai is het nu een drukte van belang. De schepen liggen drie-, soms vierdik aan de kaai. De boorden reiken tot boven de kademuur, de netten zijn hoog in de mast gehesen om te drogen. Het mijnen van de vangst is in volle gang, de vissers rijden met hun kar ren af en aan. De eerste handelaren ver trekken met hun gekochte waar, particulie ren lopen met hun zakjes gekochte schar of andere vis. De werknemers van de vis- meelfabriek scheppen de puf op de vracht auto. Langzaam keert de rust terug op de kaai. Er liggen nu zo'n dertig schepen in de haven; naast de eigen vloot ook een paar Tholenaars en een Vlissinger. Aan de overkant neemt de schooljeugd een duik in de haven en ook aan het Hoofd zijn er mensen aan het zwemmen; het is nu kentering, er loopt vrijwel geen stroom en dan kun je hier veilig zwemmen. Matroos Maljers van de veerboot ziet het geheel vanaf de Zuidvliet wat slaperig aan. C. Leeman

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 1999 | | pagina 39