Vadertjes
Die staet 's aevens a an de deure 'oor
Hiermee wordt bedoeld dat een meisje de
leeftijd heeft dat ze naar jongens kijkt. Als
vroeger een meisje graag een praatje wil
de maken met voorbijgaande jongens, ging
ze bij mooi weer 's avonds aan de deur
staan. Dit gebeurde niet alleen op het plat
teland van Walcheren maar ook in de stad.
De dichter/staatsman Jacob Cats (1577-
1660) zette een jaar voor zijn overlijden zijn
levensloop in dichtvorm op papier. Ik citeer
een fragment uit de periode tussen 1603
en 1605 toen hij nog vrijgezel was. In 1603
vestigde hij zich als stadsadvocaat in Mid
delburg. In 1605 huwde hij een Amsterdamse.
Ick quam te Middelburg eens in de Fransche kerck,
En daer ontstemt in my een wonder seldsaem werek.
Ick sagh een jonge maeght, terwijl ick hoorde preken,
En stracx is in mijn hart een minnebrant ontsteken;
Sy docht my wonder schoon en uyttermaten soet,
Dies voeld' ick als een vier tot in mijn innigh bloet.
Ick was nau uyt de kerck in mijn vertrek gekomen,
Waer dat de juffrou ivoont, dat had ick haest vernomen,
Dies schreef ick met 'er daet een hupsen minne-brief
Die sond ick in der haest mijn nieuwgekooren lief.
Ick bad haer door de pen en liet de vrijster weten,
Om voor haer deur te zijn des avonts nae den eten,
Mits ick begeerigh was haer daer te mogen sien,
Om mijn genegen dienst haer aan te komen biên.
De jonckvrou dede soo gelijck ick had geschreven,
En heeft te rechter tijt haer voor de deur begeven:.
Het is overigens niets geworden tussen
die twee. Het faillissement van de vader
van het meisje deed Cats van een verbin
tenis afzien. Hij dichtte:
Het slijk der aarde was bij Cats dus
belangrijker dan de liefde.
Staen die twêê wi boven d'onderdeure
t'angen?
Een onderdeur is het onderste deel van
een uit twee delen bestaande deur. Vroe
ger bestonden de deuren van de bakkêête
en de paardenstal uit een boven- en
onderdeur. Maar ook in monumentenpan
den was een tweedelige deur niet onge
bruikelijk. Zo hebben de panden De
Zwaan en De Kolve aan de Markt in Veere
een boven- en onderdeur. In de zomer
stonden overdag de bovendeuren van
Een buurpraatje in Domburg. (Coll. F. van den
Driest)
Maer siet het ongeluck, haer vader overkomen,
Heeft van mij t'eenemael haer liefde ivegh genomen,
Soo dat ick naderhant, hoewel niet sonder strijt,
Socht van de minnebrandt en haer te sijn bevrijdt.
paardenstal en bakkêête meestal open. In
de bakkeet werd brood gebakken en bees-
tenvoer gekookt. Een beetje frisse lucht
was dan wel zo plezierig.