Door middel van deze illustraties krijgt de lezer een goed beeld van de perceelssitu atie van vroeger en nu. De uitgelichte gedeelten zijn aangeduid met de letters A, B en C. Gebied A ligt ten noorden van Koudekerke, gebied B ten oosten van Serooskerke en Sint Laurens en gebied C ten zuiden van Middelburg. Grootte en vorm Twee aspecten van de percelen wil ik behandelen. Ten eerste het grote aantal percelen vroeger op Walcheren en de oor zaken daarvan. Ten tweede de vorm van de percelen. Het grote aantal percelen De percelen zijn zowel in de oude als de nieuwe situatie geteld. Het resultaat daar van staat bij de afgedrukte kaartjes ver meld. De ingreep van de verkaveling blijkt van doorslaggevende betekenis te zijn geweest, maar ook stadsuitbreiding en wegenaanleg blijken een grote invloed te hebben gehad (zie kaart C). Het zeer grote aantal percelen vindt zijn oorsprong vooral in het feit dat er niet alleen grasland nodig was, maar vooral ook bouwland. Voor bouwland was droge grond nodig en daar moesten voldoende sloten voor worden gegraven. De waterberging werd vergroot, en het regenwater snel afgevoerd. Wat op de kaart echter niet te zien is, is het grote aantal akkers. Voor snellere drooglegging werden veel bouwlandpercelen op een speciale wijze geploegd en ook beteeld. De ploegwijze hield in dat men het perceel ook beter kon ontwateren. In feite maakte men daardoor binnen een perceel weer tal van perceeltjes. Men ploegde op smalle stroken van meestal ongeveer twee meter breed. Door de 'sneden' naar elkaar toe te ploegen ontstond een wat bol liggende akker en om de twee meter een ploegvoor. Deze zorgde voor de afvoer van het over tollige regenwater. Haaks daarop werden in de herfst greppels (grippen) gegraven die het water vervolgens weer afvoerden naar de rêêtjes of duiven, sprinken en watergangen. De meeste sloten en de kleinste percelen komen uiteraard voor in de laagste gemoerde poelgebieden. In het noorden van Walcheren zijn wat minder sloten aan wezig dan in de poelgebieden in het mid den van het eiland. Ook op de hoge kreek ruggen zijn de percelen wat groter. Overigens worden de percelen niet overal begrensd door een rêêtje, sloot of sprink. In de hoogste gebieden werd de begren zing ook wel gemarkeerd door een heg, al of niet in combinatie met een greppel. In de laagste percelen, bijna altijd als gras land in gebruik, was een permanente begreppeling aanwezig. Het grote aantal percelen is niet alleen een gevolg van het feit dat men voldoende droog land wilde hebben. Ook door verer ving werden percelen kleiner. Men vol stond niet met een grenspaal, maar groef bij opsplitsing toch weer een rêêtje, dat officieel de grens vormde. Walcheren is immers principieel. Niet voor niets zegt men "er zijn rêêtjes en duiven", als men bijvoorbeeld ergens een verschil van mening over heeft. 0 De grillige, kromme vorm van de percelen Meer dan zestig procent van de percelen had oorspronkelijk een grillige vorm: boch tig of krom. De oorzaak daarvan is dat destijds alle wegen en onverharde paadjes waren gesitueerd in voormalige, niet-ver-

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2000 | | pagina 24