dus tevens barbier. Het leverde de chirur gijns een extraatje op. Zij verdienden veel minder dan hun academische collega's. Veel chirurgijns beproefden hun geluk bij compagnieën als scheepsheelmeester of bij schutterijen, land- en zeemacht en in militaire hospitalen. Men werd dan officier van gezondheid genoemd. Ook op het platteland kon de chirurgijn zijn beroep uitoefenen. Zo was Tobias de Potter in de eerste helft van de achttiende eeuw chirurgijn in Biggekerke. Daarnaast was hij barbier, haarsnijder en herbergier. In 1734 sloot hij een contract met de kerkenraad van Biggekerke. Voor 7 42,-) per jaar beloofde hij alle armlastigen van het dorp "'t zy groot of klein, jong of oud, te curee- ren of genezen alle ziektens, krankheden, wonden en breuken aan eenige Ledema ten des Lichaams, dat Godt verhoeden wil, en verder den baardt te scheeren van alle manspersonen, die op den armen zijn ver vallen, haar hayr te snyden, alsmede van alle kinderen, die op onzen armen zijn ver vallen". De kerkenraad zou bij zware ver wondingen oud linnen bezorgen, om er windselen van te maken. Chirurgijn De Potter kreeg een extra vergoeding als hij patiënten moest bezoeken die meer dan een uur gaans buiten het dorp woonden. Zijn nevenfunctie van herbergier bracht De Potter in conflict met de kerkenraad omdat hij ook op zondag zijn herberg openstelde. Karei Benjamin Lodewijk Overdorp was van 1815 tot 1818 chirurgijn in Domburg met een jaarwedde van 25,-. Van 1818 tot 1821 oefende hij zijn beroep in Westka- pelle uit. In 1821 keerde hij weer terug naar Domburg. Zijn jaarwedde werd toen op 150,- gesteld. Er wordt vermeld dat hij zijn beroep in 1841 op een oneervolle wijze moest beëindigen. Hij had de eigen aardige gewoonte zowat alle huisslachtin gen in zijn woonplaats af te gaan, om zich verder in de anatomie te bekwamen. (Lijkt een varken inwendig op een mens?) Om de geneeskunde op de dorpen op een hoger plan te brengen, werd bij Koninklijk Besluit van 6 januari 1823 en 17 mei 1824 geregeld dat er over het land verspreid 'De Chirurgijn', afbeelding uit '100 Verbeel dingen van Ambachten' van Johannes en Caspar Luiken, Amsterdam 1694. zeven scholen moesten komen met een opleiding voor plattelandsheelmeesters, vroedvrouwen en apothekers. In het besluit van 17 mei 1824 stond dat er in Zeeland een geneeskundige school in Middelburg moest komen. Op 16 novem ber 1824 werd de eerste en op 11 septem ber 1865 de laatste leerling voor de oplei ding tot plattelandsheelmeester in Middel burg ingeschreven. Rond 1866 werd deze school opgeheven omdat de opleiding tot geneesheer voortaan aan universiteiten was voorbehouden.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2000 | | pagina 31