rechthoeken binnen een haag of hek, zon der onderlinge samenhang. Er is geen samenhang met het huis. De belangrijkste structuurelementen zijn: loofwerken, loof gangen, loofpriëlen, stevige houten hek werken, doolhoven, geen bomen dus geen schaduw. Er wordt gebruik gemaakt van vormboompjes en de bloemen worden op grote afstand geplant. - 1650-1750, baroktuinen. De totale aan leg is volgens een vastomlijnd plan, sym metrische en harmonische tuinen met een sterk geaccentueerde hoofdas. De tuin- ruimtes zijn rechthoekig. Er is een door braak van beslotenheid naar grotere open heid, het landschap wordt erbij betrokken. Het huis wordt uitgangspunt en centrum. Men maakt gebruik van vijvers zonder begroeiing, met spiegelend oppervlak, geschoren hagen en sterrenbossen. Men laat duidelijk zien dat de mens de baas over de natuur is en wil een tuin om in te flaneren. - 1750-1780 rococo, laatste periode barok. Men zoekt meer afwisseling, kronkelende paadjes, Egyptische obelisken, klassieke tempels, Chinese pagodes, geschulpte randen aan de vijvers. Dit is de tijd van de parken, zoals te zien op de tekeningen van Arends. - Eind achttiende en begin negentiende eeuw, landschapstuin. De tuin wordt geas socieerd met de natuur. Golvende lijnen, kronkelende paden, slingerende vijvers, glooiende grasvelden met verspreid staan de bomen, rhododendrons en azalea's. Een dergelijke tuin vraagt een grotere oppervlakte dan een baroktuin. De buitenplaatsen kenden een ruim aantal tuingebouwen. Allereerst uiteraard een stal voor het opbergen van tuingereedschap en het stallen van de rijtuigen. Een statussym bool en daarom op een goed zichtbare plaats gebouwd, was de zogenoemde theekoepel. Dit is eigenlijk een foute bena ming want deze gebouwen werden al gebouwd voordat de thee was geïntrodu ceerd. Een betere benaming is tuinhuis of koepel. De koepel diende als uitkijkpost op een strategische plaats om te zien en gezien te worden. Verzamelingen waren in die tijd zeer belangrijk en tuineigenaren spaarden kos ten noch moeite om zoveel mogelijk ver schillende en bijzondere planten in bezit te krijgen. De v.o.c. en de w.i.c. voerden een actief beleid met de aanvoer van nieuwe planten. Men liet de planten uit warmere streken overwinteren in oranjerieën, genoemd naar de oranjeboompjes die sinds 1600 werden gekweekt. In de menagerie werden de dieren onder gebracht die men had verzameld. Meestal waren dat kippen, fazanten en kalkoenen. Uit de Middelburgsche Courant van 1780 blijkt dat op Huys ter Mee bij Serooskerke, eigendom van Tuilekens, een menagerie is geweest met West-Indische dieren. Bekend is dat er op Sint Jan ten Heere, Overduin en Lammerenburg Chinese pagodes zijn geweest. Als laatste en vreemdste tuingebouw kan worden genoemd de hermitage, een klui zenaarswoning van primitieve materialen, die werd gebouwd in een wild bos. In deze hermitage kon de eigenaar zich terugtrek ken uit het drukke gecultiveerde leven om te genieten van de rust en de natuur. Soms verkleedde men zich als kluizenaar of huurde men iemand in die de gasten ontving in zijn nederige woning. Slechts weinig buitenplaatsen zijn bewaard gebleven. Toen in de negentiende eeuw de

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2000 | | pagina 46