Een chique bakker «ï^iSsgJ.
De Middelburgse banketbakker Papegaaij
Als zoon van een Haagse banketbakker
verraste het mij dat in Middelburg rond de
vorige eeuwwisseling een zaak bestond,
die grote overeenkomsten met die van mijn
vader vertoonde. Blijkbaar heeft het feit dat
beide steden gekenmerkt werden door een
groot ambtenarenarsenaal, zijn stempel
gedrukt op de middenstand in beide plaat
sen. Niet verwonderlijk is het dat men ten
aanzien van Middelburg daarom ook wel
sprak van 'het Zeeuwse Haagje'!
Een zwaar vak
Reinier Abraham Papegaaij (1853-1921)
groeide op in een bakkersgezin op de Rot
terdamse Kaai O 223. Zijn vader Pieter
Johannes Papegaaij (1819-1864) overleed
op 45-jarige leeftijd (het bakkersvak was
zwaar en veel bakkers haalden de vijftig
niet!). Zijn moeder zette daarna de zaak
gedurende twintig jaar voort, daarbij geas
sisteerd door Reinier die elf jaar was toen
zijn vader overleed.
Toch lag de toekomst van Reinier niet in
de bakkerij van zijn vader en daarom ging
hij in een banketbakkerij in Utrecht werken
om kennis en ervaring in het banketbak
kersvak op te doen. In 1874 keerde hij, 21
jaar oud, in Middelburg terug en vestigde
zich in een pand op de Lange Burg B 8
(na de vernummering in 1937 nummer 22),
dat hij van zijn aanstaande schoonmoeder
Van Heuven-Dirks had gekocht. Met haar
man had zij in de panden Lange Burg
nummer B 8 en nummer B 9 een winkel
annex kaarsenmakerij gehad.
Luxe namen
In 1876 trouwde Reinier met Maria Elseli-
na van Heuven en samen begonnen ze in
dit pand een banketbakkerij. Bij voorkeur
noemde hij zich zelf geen banketbakker
maar gebruikte hij de Franse benaming
confiseur (suiker- en banketbakker). Op
zijn nota's noemde hij zich bovendien gla
cier (een banketbakker die het gebak met
een laag gesmolten suiker bedekt). Met
deze Franse naamgeving speelde hij stellig
in op de belangstelling voor zijn zaak bij de
financieel betere kringen van Middelburg.
Hiermee deed hij mee met een trend in die
dagen, die een duidelijk onderscheid
maakte tussen bakkers én banketbakkers.
Ook mijn Haagse vader noemde zich in
die tijd confiseur/patissier (een gebak- en
banketbakker) en glacier. Deze banketbak
kers verkochten geen brood. Dat vonden
zij te gewoon. Zij specialiseerden zich in
het maken van luxeartikelen: koekjes in
vele soorten, gebak, taarten en puddingen.
Kenmerkend was dat zowel in Den Haag
als in Middelburg de banketbakkers een
bepaald artikel als specialiteit voerden,
ledereen kent de Haagse Hopjes. Mijn
vader had als specialiteit zoute krakelin
gen, die gewild waren bij Hagenaars tot
aan koningin-moeder Emma toe.
De specialiteit van Papegaaij in Middelburg
was het Profetenbrood, dat grote bekend
heid op Walcheren en daarbuiten verkreeg.
Het werd per ons verkocht maar ook in
trommeltjes, die de vorm van een Profe
tenbrood hadden. Daarnaast verkocht hij
'Zeeuwsche Letterkoek' en natuurlijk ook
Haagse Hopjes.
Hofleverancier
Uit een driemaandelijkse nota voor het
Gasthuis uit januari 1910 blijkt dat een
taartje toen twintig cent kostte. Een