gen bleef en over die avond in dat weiland
met de bomtrechters. Maar ik zal het niet
doen. Bang als ik ben dat ook zij mij met
diezelfde zin zal ontgoochelen.
Ik loop nu weer op die weg. Ditmaal sta ik
voor een van de vele huizen die vroeger
twee van die gezellige in elkaar doorlopen
de kamers met aangebouwde serre had
den. Er was moeilijk doorheen te kijken,
omdat altijd wel een of meer suitedeuren
gesloten waren. Zoals bijna overal is ook
hier de begane grond tot een grote door-
kijkruimte uitgehold. De nog jonge bewo
ner behoort tot het grote leger van nijvere
Black Deckerboys, die met hun mechani
sche gereedschap het sloopwerk van de
bulldozer binnenskamers voortzetten.
Ook de twee vensters in de voorgevel zijn
tot een groot lichtraam uitgehakt. Wat ver
derop heeft men de glasruiten zelfs met
aluminium frames omlijst. Het glanzend
metaal, waarin de Amerikaanse voorspel
ling van 1943 was verpakt, heeft na de
grote Walcherse fabrieken nu ook al de
kozijnen van oude woningen bereikt.
Ik kijk naar de voordeur van het huis en
denk terug aan dat stralende voorjaars
weer van 1940. Op 17 mei viel op de rode
plavuizen van het trottoir recht voor de
ingang een Duitse bom. Hij blies de voor
deur in ontelbare splinters de gang in en
trof in de keuken een Vlissingse vluchteling
die met het hoofd tegen een door het aan
recht vrijgelaten muurvlak werd geslagen.
Men heeft hem het huis uitgedragen en in
de wegberm neergelegd, waar hij op het
toeterloof tussen de struiken bij de water
gang overleed. Die plek ligt nu ongeveer
midden op de verdubbelde rijbaan, diep
onder het asfalt.
Generatiekloof
De zwaar beschadigde woning heeft
maanden leeggestaan. Steeds liep ik er
met mijn vriendjes naar binnen. Het tochtte
er altijd en een muffe lucht van vochtige
keldermuren doordrenkte het hele huis.
Rietstengels hingen loodrecht uit de open
gebarsten stucplafonds naar beneden.
Brokken kalk en versplinterd glas knerpten
onder onze voeten als bevroren sneeuw.
Altijd gluurde ik naar die grote rode vlek
tegen de keukenmuur die almaar bruiner
werd en ten slotte bijna zwart. Ik heb nog
gezien dat hij werd overgeschilderd en de
huidige bewoner zal er wel zijn koelkast
tegen hebben geplaatst.
Hij komt juist naar buiten. Hij is een vroege
dertiger met een bruin baardje en witte
gympen. Toen dit alles gebeurde was hij
nog niet geboren.
Mijn getuur naar zijn voordeur heeft hem
kennelijk geïrriteerd. Lenig springt hij zon
der zijn handen uit zijn zakken te halen
over het gesloten voortuinhekje en loopt
mij bijna omver. Met lange stappen koerst
hij op een met strepen en stickers overla
den auto af. Alvorens het portier achter
zich te sluiten, kijkt hij mij over het dak van
zijn auto brutaal en uitdagend aan. Daarna
rijdt hij in zijn blikken poëziealbum met
slippende banden weg. Het gebrul van de
motor wordt begeleid door harde muziek
uit de boordradio en een paar zwiepende
antennes, die mij spottend lijken na te wui
ven. Een plaatjesplakkend kind in een
groot mannenlichaam. Er zijn er veel van
dit type. Opeens besef ik dat de kloof tus
sen deze generatie en die uit de oorlog te
groot is om ooit te kunnen worden over
brugd.
Ik weet nog hoe ik in die adembenemende
invasietijd op de kruin van de kanaaldijk