omgetoverd". William Keep van het 77ste Regiment schreef naar huis: "Hoe meer ik van dit land zie, hoe meer het mij behaagt... Wij zetten onze tafel hier vaak in de scha duw van weelderige fruitbomen en wij genieten van alles wat dit plezante landle ven biedt."4 Een andere officier schreef dat de hoofdstad Middelburg een van de mooi ste steden was die hij ooit gezien had.5 Toch was er al in 1747 een Britse expeditie in dit gebied geweest die door een ziekte grotendeels was uitgeroeid. Daarover bestond een heel goede beschrijving van de hand van John Pringle, een gerespec teerd legerchirurg.6 In een brief uit 1809 schreef John Webbe, inspecteur van ziekenhuizen, over deze zwarte kant van Walcheren: "Op de bodem van elk kanaal dat in directe verbinding met de zee staat, ligt een dikke laag dras die bij laagwater walgelijke gassen uitwa semt. Elke sloot is vol water waar groenten en dierlijke resten liggen te rotten, en het hele eiland is zo vlak en dicht bij de zee dat grote gedeelten ervan niet veel beter zijn dan moerassen. Bijna nergens is er een gebied waar men water van redelijke kwaliteit kan krijgen. Het resultaat van al deze oorzaken van kwalen is duidelijk te zien bij de inwoners, waarvan de meerder heid bleek en lusteloos is."7 Bijzonder hinderlijk voor de troepen wer den de onverwachte zwermen muggen die hen bleven steken, zodat hun gezichten helemaal opgezwollen waren. Toch was de medische staf niet echt bezorgd over deze insecten, want ze maakte de opmerking: "Het gezoem ervan is lastiger dan het kwaad dat die beestjes doen".8 De voortschrijdende 'Walcherse koorts' oftewel 'Vlissingse ziekte' bleek echter meedogenloos. Begin augustus waren er nog minder dan zevenhonderd man ziek, maar op 3 september lagen er al achtdui zend zieken in het ziekenhuis. Tegen eind oktober overtrof het aantal van negendui zend zieke soldaten ruimschoots het aan tal manschappen dat fit voor dienst werd bevonden.9 In huizen, kerken en pakhuizen werden ziekenzalen ingericht en de toestanden waren verschrikkelijk. Mannen werden "samengepropt in krotten die niet eens geschikt zouden zijn voor een hond. Zij werden blootgesteld aan de schadelijke nachtlucht en in bepaalde gevallen hadden zij slechts vochtig stro om op te liggen."10 Toen William Dyott, onderbevelhebber van de krijgsmacht, de kazernes in Vlissingen inspecteerde, trof hij twaalf zieke soldaten in één ruimte aan, die met elkaar twee dekens moesten delen.11 Bijna elke minuut stierven zieken, maar op bevel hadden alle begrafenissen pas 's nachts en zonder kaarslicht of lantaarns plaats. Zelfs degenen die het geluk hadden om naar Engeland geëvacueerd te worden, bleven daar in hun eigen vuil op de stran den liggen. Thuis in Engeland werden de ziekenhuizen door de plotselinge instroom van patiënten door de drukte overweldigd en er waren ziekenhuizen bij die weinig betere faciliteiten hadden dan die op Wal cheren. Tegen de tijd dat de strijd ten einde liep, februari 1810, had de ziekte de dood van zestig officieren en 3.900 soldaten veroor zaakt. Meer dan veertig procent van de krijgsmacht was met de ziekte besmet en zes maanden later waren nog steeds ongeveer elfduizend militairen als ziek geregistreerd. En dat vergeleken met de slechts honderd soldaten die bij sporadi-

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2000 | | pagina 14