ging hiermee akkoord en bepaalde dat hij de omheining door moest trekken. Om hem financieel tegemoet te komen behoef de hij vier jaar lang geen cijns (een soort onroerendgoedbelasting) te betalen. Van de Groote Scheepstimmerwerf zijn in de zeventiende eeuw de volgende eigena ren bekend: Barent Barentsen (scheeps timmerman, 1667-1671), Mayken Groen (1671-1680), Cornelis Kakelaar (1680- 1702) en Jacob Kakelaar (1702-1706). Dieptepunt De handel met Schotland lag in het begin van de achttiende eeuw een tijdlang stil vanwege een verbond tussen Schotland en Engeland dat de uitvoer van Schotse wol alleen naar Engeland toeliet. Dit had tot gevolg dat minder schepen de haven van Veere aandeden, waardoor de scheepstimmerlieden minder werk kregen. Enkele werfjes raakten in verval en werden gesloten. De inkomsten van het gilde gin gen zo hard achteruit dat in 1711 de over- deken aan het stadsbestuur verzocht om de jaarlijkse bijdrage voor het gebruik van de gildekamer te verlagen van één pond naar 10 schellingen. Om hen verder in deze moeilijke periode tegemoet te komen, verlaagde de magistraat nog datzelfde jaar de cijns. Omdat de werf de Groote Smitse niet verpacht was, was er geen toezicht op de banken. Daarvan maakten de scheeps timmerlieden intussen dankbaar gebruik en betaalden niets. Dit tot groot ongenoe gen van het stadsbestuur. Op het eind van het jaar 1712 werden ze dan ook berispt en opgedragen voortaan weer het gelden de tarief te betalen, dat iets lager was dan in de vorige eeuw. In 1715 verzocht Adriaan de Visscher, die van 1706 tot aan zijn dood in 1717 eige naar van de Groote Scheepstimmerwerf was, een helling te mogen maken om de schepen op het droge te kunnen trekken. Deze helling kwam te liggen op een drie hoekig stuk terrein aan de nieuwe haven, naast het kleine bruggetje. Na het overlijden van Adriaan de Visscher werd de werf verkocht aan scheepstimmer- baas Abraham Tommersijn. Nadat ook hij in 1731 was gestorven, werd op 26 sep tember van datzelfde jaar op verzoek van de weduwe de werf in het Schuttershof van de Handboog bij opbod verkocht. Voor 70 Vlaams 420,-) werd Cornelis Jacobse, die voor die tijd timmermansbaas op de werf De Groote Smitse was, de nieuwe eigenaar. Na de scheiding van zijn dochter Johanna, die getrouwd was geweest met Jacobus Sifflee, werd hij in 1740 aangesteld tot curator. In gemeen schappelijk bezit had het echtpaar de gort molen op de Nelistoren en de boekweitmo len naast het huis De Pere op de Markt in Veere. Jacobse en Sifflee verzochten het stadsbestuur beide molens apart te mogen verkopen, doch kregen hiervoor geen toe stemming. Hierop besloot Jacobse om het deel in de molens van Sifflee over te nemen, waarna hij genoodzaakt was de werf van de hand te doen. Een nieuwe helling In het jaar 1749 vroegen de scheepstim merlieden Jacob Huybregtsen en Dirk Pie- terse aan het stadsbestuur toestemming om naast de werf aan het zogenaamde "oude proeffvelt" een opsleephelling te mogen maken. De aanvraag werd gehono reerd op voorwaarde dat de scheepstim merlieden het onderhoud aan de kade bij de helling voor hun rekening zouden nemen.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2000 | | pagina 36