Middelburg. De verhuisauto's werden door
Pierens van De Klerk gecharterd met
chauffeur. De administratie van het auto-
werk werd door de firma De Klerk gedaan,
het eigenlijke verhuiswerk bleef geheel in
handen van Pierens en zijn eigen perso
neel. Voor lokale verhuizingen bleef hij de
paardentapissières en de meubelhandkar
gebruiken.
In 1933 kwam zijn zoon Abraham Pierens
op 14-jarige leeftijd in het bedrijf. Omdat in
die tijd het stofferen van de nieuwe woning
ook tot de normale werkzaamheden van
het verhuisbedrijf behoorde, liet Pierens
zijn zoon het stoffeerdersdiploma halen.
Tot het vaste personeel behoorden vóór
1945 verder vijf man in vaste dienst, daar
naast drie a vier man in losse dienst. Het
loon bedroeg 25,- per week, waarbij dan
nog de fooien kwamen. Een verhuizing van
Vlissingen naar bijvoorbeeld Den Helder
met de verhuisauto kostte in 1940 om
streeks 45,-, pontgelden inbegrepen.
Het schoonmaakbedrijf en de glazenwas
serij hadden in de jaren dertig weinig meer
te betekenen en werden alleen nog als
stopwerk gebruikt.
Verhuisbedrijf in oorlogstijd, 1940-1944
Het verhuisbedrijf begon vanaf het begin
van de bezetting steeds meer hinder te
ondervinden van de oorlogsomstandig
heden, met name doordat alle autoverkeer
aan vergunningen werd gebonden en door
de drastische rantsoenering van motor
brandstof en rubber banden. Voor verhui
zingen buiten de stad moest daardoor
weer gebruik worden gemaakt van de
paardentapissière en de spoorwegen. Men
werd daarbij gehinderd door de schaarste
aan trekpaarden.
De oorlogsperiode is voor de firma Pierens
een bijzonder drukke tijd geweest vanwege
de inschakeling bij de berging en opslag
van inboedels uit door luchtaanvallen van
de geallieerden getroffen stadsdelen. Ook
de inboedels van evacués moesten wor
den opgeslagen tot de bevrijding in
november 1944. In de loop van 1941 kreeg
Pierens daardoor dringend behoefte aan
uitbreiding van bergruimte, die voorlopig
werd gevonden in het pand van het Stede
lijk Museum aan het Bellamypark.
Per 1 januari 1942 telde Vlissingen nog
19.333 inwoners. Dit als gevolg van
afschrijving van de zogenaamde 'vrees
vluchtelingen' (mensen die vanwege het
luchtgevaar elders onderdak hadden
gezocht) en van tijdelijk in het buitenland
verblijvende personen. Vanaf 1942 groeide
het aantal verhuizingen en transporten
door de ontruimingen van openbare
gebouwen zoals scholen, door evacuaties
onder andere in verband met de vordering
van woningen door de Duitsers, en door
de vlucht van burgers voor de bombarde
menten naar veiliger plaatsen op Walche
ren of Zuid-Beveland. In mei 1942 werd de
gehele bevolking van het Gasthuis aan de
Hellebardierstraat met autobussen overge
bracht naar Ellewoutsdijk. Pierens verzorg
de met de paardentapissière het transport
van de inventaris. In juli werd het gemeen
tehuis door Pierens uit het Van Dishoeck-
huis geëvacueerd vanwege de regelmatige
luchtaanvallen op de Koninklijke Mij. De
Schelde. De inboedel werd grotendeels
ondergebracht in een gedeelte van het
ontruimde Gasthuis en in het pand van het
Stedelijk Museum. De aldaar ingerichte
meubelbergplaats van Pierens werd over
gebracht naar het Gasthuis, waar de
inboedels tot na de oorlog opgeslagen zijn
gebleven.