hem een van zijn oren zijn afgesneden als
hij opnieuw uit stelen zou zijn gaan. De uit
spraak van de Veerse vierschaar was op 6
maart 1551. Pieterssen werd veroordeeld
tot het afsnijden van zijn linkeroor, daarna
werd hij tot bloedens toe gegeseld en ver
volgens werd door de beul ook zijn andere
oor afgesneden. Bovendien werd hij voor
tien jaar van het eiland Walcheren verban
nen, op straffe van de galg.
Vuisten
In de zuidelijke Nederlanden gebeurde het
in de Middeleeuwen regelmatig dat misda
digers veroordeeld werden tot het laten
maken van een metalen vuist of kop. Deze
voorwerpen werden dan, met een verkla
rend opschrift erbij, opgehangen in de
rechtszaal. Met het laten maken van zo'n
peperdure replica kochten de veroordeel
den een af te houwen lichaamsdeel vrij.
Daarnaast kregen ze altijd nog een andere
straf. Uit onderzoek is gebleken dat het
hier steeds personen betrof die zich aan
een ambtenaar of een vertegenwoordiger
van de wet hadden vergrepen.
In Veere zijn een drietal vuisten bewaard
gebleven, te weten van Adriaen Bra, Jacob
Pietersone en Hubrecht Geertsen Breem-
bos. De laatste heeft zelfs in de vuist een
metalen bijltje moeten laten aanbrengen.
In tegenstelling tot in andere plaatsen
werd er bij de Veerse vuisten geen plaat
aangebracht met de vermelding van de
dader, het jaartal en een beschrijving van
het misdrijf. Hier werd alleen op de vuist,
en bij Breembos op het bijltje, de naam
van de dader gegraveerd.
De oudste vuist is van Adriaen Bra en
draagt het jaartal 1546. Bra werd op 10
oktober van dat jaar door burgemeesters
en schepenen tot deze straf veroordeeld
omdat hij de dienaars van de baljuw met
een lang mes te lijf was gegaan. Het betrof
hier een vergelding van de waard Pieter
Ritsaerssen, die nog een appeltje met de
baljuw te schillen had en op een avond in
zijn herberg om dit mes had laten dobbe
len. Adriaen, die visser van beroep was,
was de ongelukkige winnaar en moest de
represaille op zich nemen. Behalve veroor
deeld tot het maken van de vuist werd hij
voor tien jaar van het eiland Walcheren
verbannen.
Schrijnwerker Breembos had eerst een
stadsbode zwaar beledigd en hem daarna
een bijl toegeslingerd, toen deze bij hem
aan de deur kwam om een vonnis uit te
voeren. Voor deze verguizing van de wet
eiste de baljuw een boete van zestig Parij-
se ponden en de afzetting van zijn rechter
hand. Begrijpelijkerwijs beducht voor de
uitspraak verzocht Breembos om gratie en
beloofde niet in herhaling te vallen. Hij
vond blijkbaar gehoor bij burgemeesters
en schepenen, die op 30 januari 1550 hun
vonnis velden. De driftige schrijnwerker
werd veroordeeld tot een boetegang naar
de Grote Kerk met een wassen kaars van
twee pond in zijn hand waaraan een meta
len vuist hing met zijn naam op. De kaars
moest hij in de kerk voor het heilig sacra
ment plaatsen en de vuist moest hij terug
brengen naar de vierschaar. Voorts moest
hij binnen zes weken een metalen vuist
laten maken met een metalen bijltje daar
in, waarin zijn naam gegraveerd moest
worden.
Ter eeuwige nagedachtenis werden de
vuisten opgehangen aan de schoorsteen
fries in de vierschaar. Helaas is het vonnis
van Jacob Pietersone niet bewaard geble
ven, waardoor we niet weten welk vergrijp
hij op zijn kerfstok had.