driemaal, waarbij de beul, die ook op de wagen meereed, met een gloeiend rapier over Hendriks blote lijf streek. Op het exe cutieterrein aangekomen werd hij met zijn middel vastgebonden aan een grote wip. Vervolgens legde men onder hem een vuur aan en op gezette tijden liet men de wip zakken zodat het slachtoffer in het gloeiende vuur terechtkwam, om hem daarna weer snel omhoog te halen. Deze handeling werd net zo lang herhaald tot de dood was ingetreden. Daarna liet men het lijk nog een tijdlang hangen tot afschrik wekkend voorbeeld voor anderen. Geluk De Middelburger Laureijs Meeuszoon had wel bijzonder veel geluk nadat hij op 9 juli 1526 in de vierschaar van deze stad de doodstraf met het zwaard over zich had horen uitspreken. Op de dag van de exe cutie werd hij, gekleed in een zwart kame- lotten wambuis, door de gerechtsdienaren op het schavot gebracht, waar hij met een mutsje werd geblinddoekt. Geknield moest hij zijn straf ondergaan. De scherprechter hief het zwaard en sloeg ermee. Het zwaard raakte echter alleen zijn wambuis en verwondde Laureijs nauwelijks. Wel was hij door de slag op de grond gevallen, waarop de beul, die dacht dat hij hem gedood had, hem omdraaide. Laureijs, wiens blinddoek was afgevallen, keek nu recht in de ogen van de beul, die opnieuw zijn zwaard hief. Toen hij het dreigende zwaard zag, draaide hij zich om en viel van het schavot in het publiek. De toe schouwers vingen hem op en brachten hem terstond in de tegenover het schavot staande Westmonsterkerk, waarmee hij zijn straf ontliep. Op kerkelijk terrein was hij immers een vrij man. Zelfmoordenaars Ook zelfmoordenaars werden veroordeeld. Dat de berechting van hen op dezelfde wijze verliep als bij gewone misdadigers, blijkt wel uit het proces dat in Veere gevoerd werd op 5 december 1590 tegen Cent Roelinck. Deze zestienjarige knaap had zich verhangen en volgens de gelden de regels eiste de baljuw dat men zijn lijk buiten de stad zou brengen om het daar op het galgenveld vast te binden aan een paal, zodat eenieder er lering uit kon trek ken. Op verzoek van enige goede vrienden verleende het college van burgemeesters en schepenen gratie. Hun vonnis luidde dat het lijk op een avond in een uithoek van het kerkhof mocht worden begraven, echter zodanig dat men de plek waar hij lag daarna niet meer terug zou kunnen vinden. Op 26 maart 1808 vond er wel een zeer opmerkelijk proces plaats in de vierschaar van Veere. Daar moest namelijk het vonnis geveld worden over Adriaan Boudewijnse, die zichzelf opgehangen had. In de meeste gevallen werden de lijken van zelfmoorde naars direct buiten de stad gebracht, waar na de rechters beslisten wat ermee moest gebeuren. Maar op deze dag stond in de vierschaar de geopende doodskist met daarin het stoffelijk overschot van Boude wijnse. Zijn verhaal begon op maandag 21 maart toen hij om zeven uur in de ochtend zijn woning in Oostkapelle verliet en op weg ging in de richting Serooskerke, waar hij echter nooit is aangekomen. Men vond hem twee dagen later, 's morgens om half twaalf, in het bos van de buitenplaats van de weduwe Van Visvliet. Hij had zich opge hangen aan een zijden halsdoek aan een tak van een wilgenstronk. Nadat men zijn

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2000 | | pagina 31