Als gevolg van het uitbreken van de Eerste
Wereldoorlog in 1914 werd Vlissingen
vanaf oktober overstroomd door Belgische
vluchtelingen. Zowel Bleijenberg als Pierens
werden door de gemeente ingeschakeld bij
het onderbrengen van deze mensen. Na
de wapenstilstand op 11 november 1918
kwam het goederen- en personenverkeer
met het buitenland weer op gang, dus ook
met België en Nederlands Oost- en West-
Indië. De hiermee gepaard gaande mobili
teit bood goede vooruitzichten voor een
verdere uitbouw van het verhuisbedrijf.
Naar een volwaardig verhuisbedrijf,
1919-1929
Het inwonertal van Vlissingen bedroeg
22.343 in 1919, wat een lichte stijging
betekende ten opzichte van 1900. In 1939
was het inwonertal opgelopen tot 23.006.
Als eerste stap naar een verdere uitbouw
van het verhuisbedrijf schafte J. Pierens
zich in 1919 bij de firma Büschbaum te
Hannover een spoortapissière aan. Vervol
gens liet hij in 1922 een nieuw pakhuis
met bovenwoning bouwen aan de Spui
straat 9. De zolder diende als meubelberg
plaats. De architect was P.S. Dijkstra, een
aanhanger van de Amsterdamse School.
Behalve het pand van Pierens heeft hij nog
vier andere gebouwen in Vlissingen ont
worpen: twee winkelpanden, Walstraat 21
en Nieuwstraat 216, het flatgebouw Bad
huisstraat 179 en zijn eigen villa, Juliana-
laan 1.
Wat de binnenlandse verhuizingen aan
gaat, hadden vóór 1940 de stadsverhuizin
gen de overhand. Gemiddeld werden er
per week vier tot vijf verhuizingen uitge
voerd, waarvan één of twee buiten de
stad. De paarden met de tuigen en de
vaste koetsier Jo Roelse werden gehuurd
van het slepersbedrijf J. Goedbloed in de
Palingstraat. De klanten bestonden hoofd
zakelijk uit mensen van een 'zekere wel
stand', gezien in de verhoudingen van die
tijd, zoals gemeenteambtenaren, rijksamb
tenaren van de Belasting en van Water
staat, zeeloodsen, douaneambtenaren,
onderwijzers en predikanten, ingenieurs
van De Schelde, marinepersoneel en mili
tairen van de Genie.
Daarnaast werden door Pierens drie tot
vier bejaardenverhuizingen per maand uit
gevoerd, geconcentreerd op één dag, naar
het Gasthuis aan de Hellebardierstraat. Dit
gebeurde in de regel met de meubelhand
kar, want de ruimte voor privébezittingen
was beperkt. Echtparen kregen één kamer,
alleenstaanden kwamen met twee of drie
personen op een zogenaamde 'proveniers
kamer'. Voor de armlastigen was er een
aparte gemeenschappelijke slaapzaal voor
de vrouwen en een voor de mannen, als
mede een dagverblijf. Behalve het Gast
huis waren er voor bejaardenhuisvesting
nog een hofje van de Nederlands-her
vormde diaconie in de Koestraat en het
hofje Zeemanserve. Ook inboedels van
arbeiders werden door Pierens met de
meubelhandkar verhuisd.
Toen het goederen- en personenverkeer
met het buitenland eenmaal op gang was
gekomen, kreeg Pierens veel opdrachten
voor overzeeverpakkingen. Allereerst ging
het om Belgische loodsen die weer op
gezette tijden tussen Antwerpen, Oosten
de en Vlissingen werden overgeplaatst,
terwijl Nederlandse loodsen tussen Ant
werpen en Vlissingen wisselden. Daarbij
keerden de Belgische vluchtelingen weer
naar huis terug.
In het verkeer met Nederlands Oost- en
West-lndië kreeg Pierens hoofdzakelijk te