De barbiers konden in het gilde blijven
maar hun medische handelingen bleven
beperkt tot het aderlaten, tanden en kiezen
trekken en het verzorgen van zweren en
verwondingen.
Scheepschirurgijns
Ook eikaars patiënten afnemen of pleisters
verwijderen terwijl de collega-aanbrenger
daar geen toestemming voor had gegeven,
was uit den boze, hetgeen een boete voor
de overtreder opleverde.
Bij ruzies tijdens de vergaderingen waar
de diverse overtredingen werden bespro
ken, werden nog eens ook extra boetes
uitgedeeld. De overdeken had in deze
zaken de uiteindelijke beslissing.
Als iemand zich wilde laten behandelen
door een chirurgijn van buiten de stad of
door een chirurgijn van een oorlogs- of
koopvaardijschip, was dit alleen toege
staan in aanwezigheid van een chirurgijn
uit het gilde.
Dat men de kwaliteit van de scheepschi
rurgijns niet zo hoog inschatte, blijkt uit de
veelvuldig afgewezen verzoeken van deze
chirurgijns om tot het Vlissingse gilde toe
gelaten te worden. De scheepschirurgijns
mochten dan ook in principe alleen de
bemanning van hun schip behandelen.
De controle op de kunde van deze lieden
stond eeuwenlang op een laag pitje en om
daarin verandering te brengen nam het
stadsbestuur, in navolging van andere ste
den, in 1719 het besluit de Vlissingse
scheepschirurgijns ook aan een examen te
onderwerpen.
De stadsdoctor Willem Derrix en de stads
chirurgijn Hendrik de Bruas kregen de
opdracht voortaan alle van de stad Vlissin-
gen wegvarende scheepschirurgijns te
toetsen op hun bekwaamheid. Daarbij
moesten ze ook aan boord van de sche
pen de chirurgijnskisten controleren op de
aanwezigheid van de vereiste medicamen
ten. Als een en ander akkoord was, wer
den de kisten verzegeld, waarna men op
volle zee het zegel kon verbreken wanneer
dit noodzakelijk was.
De reders en de kapiteins van de schepen
kregen ook de opdracht geen chirurgijns
aan te nemen als deze niet in het bezit
waren van de benodigde papieren.
Naast de chirurgijnskist had men ook een
extra voorraad medicijnen en een beperkt
instrumentarium aan boord die men
bewaarde in de "lapdoos". Vandaar onze
uitdrukkingen 'lapmiddelen' en 'oplappen'.
Overigens bevatte deze mini-apotheek
toch nog altijd meer dan vijftig medicamen
ten.
Andere, rondreizende erkende 'genezers'
zoals oftalministen, lapidisten en steensnij
ders werden in de stad na een examen
ook wel toegelaten. Deze 'wonderdokters'