kende langs de gemeene straat tot aan de
daar op gebouwde nieuwe huizen."
Dat veranderde kerkhof is het zogenaam
de Begijnkerkhof of Armenkerkhof. Middel
burg kende al vóór 1250 een begijnhof. In
de loop van de zestiende eeuw bouwde
men in dit gebied ook een kapel, het Sint-
Aagtenhuis en ook de voet- of kruisboog
schutters kregen er ruimten. Het Sint-Aag
tenhuis werd in 1568 ingericht als pest
huis. Na de Reformatie kwam het begijnhof
ter beschikking van het gasthuis. In 1573
werd een nieuw pesthuis ingericht. De in
dit pesthuis overleden zieken werden ter
plaatse begraven op het zogenaamde
Begijnkerkhof of Armenkerkhof. Het pest
huis werd rond 1723 afgebroken, maar het
nabijgelegen Begijnkerkhof bleef nog in
gebruik als armenkerkhof tot 1739.
De situering van een nieuw kerkgebouw
was dus goed gekozen: binnen de stads
wallen op een open terrein waar al vanaf
de dertiende eeuw religieuze activiteiten
plaatsvonden.
Een zeer belangrijk punt was uiteraard de
financiering. Jan de Munck had een en
ander becijferd op 42.000,-. Dit ging de
financiële draagkracht van de Lutherse
gemeente te boven en hoewel het stads
bestuur hen "vrijdom voor altoos" toezegde
van alle normale en bijzondere belastingen
en andere lasten en hen een bedrag van
500,- gaf, moest men toch proberen
geld bijeen te schrapen.
Er waren uiteraard verschillende manieren
om aan geld te komen. Een verzoek om
een algemene (publieke) collecte binnen
de stad te houden werd echter door het
stadsbestuur afgewezen. Daarop besloot
de kerkenraad "Collecte-reizen" te organi
seren in Nederland en Duitsland. In mei
1739 gingen predikant Zacharias Feld-
mann en broeder Johan Simon Daniels op
pad. Via Deventer en Zutphen gingen ze
tot in Noord-Duitsland waar veel geestver
wanten woonden. Ook niet-lutheranen
gaven geld. In 1740 werden nog twee
bedeltochten ondernomen. In twee collec
teboekjes werden de bijdragen opgete
kend. Verder werd een "tontine" ofwel een
lening op "instervende lijfrente" uitgeschre
ven.
Door al deze inspanningen werd ten slotte
de bouw van de nieuwe kerk mogelijk
gemaakt. In 1740 werd met de bouw
begonnen. Naast de kerk bouwde men
een pastorie en een wezenschool. Op 20
mei 1742 werd de nieuwe Lutherse kerk
plechtig ingewijd. Ter gelegenheid van de
bouw werd een speciale zilveren gedenk
penning geslagen met een middellijn van
vijf centimeter.
In de kerk aan de Zuidsingel bevindt zich
een orgel dat ook al in de eerste kerk aan
de Suikerpoort heeft gestaan. In de notu
len van de kerkenraad is in het begin van
1706 voor het eerst sprake van plannen
voor de bouw van een orgel. Johannes
Duyschot en zijn zoon Andries waren
bereid de bouw van het orgel op zich te
nemen. Johannes Duyschot werkte eerst
in dienst van zijn vader en sinds 1686 zelf
standig. Zijn voornaamste werken zijn het
orgel van de Westerkerk te Amsterdam
(1686), het orgel van de Oude Lutherse
Kerk te Amsterdam, waarvan de kas zich
nu in de Nieuwe Kerk van Middelburg
bevindt (1691-1693), en het orgel in de
Nieuwe Kerk in Den Haag. Zoon Andries
werd in 1676 geboren en werkte sinds het
begin van de achttiende eeuw met zijn
vader samen. Hij heeft geen grotere orgels
op zijn naam staan.
Beide heren sloten op 16 april 1706 met