zaak van het gewest. Buitenlandse munt
soorten werden naast inlandse gebruikt.
Dit alles was zeer tegen de zin van de Sta-
ten-Generaal. Deze hebben meerdere
keren geprobeerd het muntwezen te reor
ganiseren. Zo werd in de ordonnantie van
de Staten-Generaal van 21 maart 1606
weer geprobeerd orde op zaken te stellen.
Hierin stond welke munten men "op alle de
provintiale geauthoriseerde muntplaetsen
eenpaerlijcken sal doen munten ende
slaen." Zo moesten het gewicht, het gehal
te en de koers vermeld worden. De beel
denaars moesten identiek zijn. Wel mocht
elke provincie haar naam en wapen op de
munt afdrukken. Ook het muntteken werd
toegestaan. Het Zeeuwse munthuis had
als muntteken een burcht, die ook in het
wapen van Middelburg voorkomt.
Om de opmars van de patagons en duca-
tons uit de Zuidelijke Nederlanden te stui
ten werden in het Plakkaat van 11 augus
tus 1659 twee nieuwe munten geïntrodu
ceerd: de zilveren dukaat en de zilveren
rijder. Al snel bleek dat het uitstekende ver
vangers waren van de patagons en duca-
tons.
Voor de beeldenaar van de zilveren dukaat
werd een bestaande afbeelding gebruikt,
die van een in 1606 ingevoerde zilveren
tienstuiverstuk. Op de zilveren dukaat staat
een geharnaste ridder en een Latijnse
tekst. De tekst is de afkorting van Moneta
Nova Argentea Provinciarum Confoedera-
tarum Belgicarum (nieuwe zilveren munt
van de Provinciën der Verenigde Nederlan
den). De tekst werd aangevuld met een
afkorting van het gewest. Voor Zeeland
was de afkorting Zel. Ook de keerzijde
was bijna gelijk aan het tienstuiverstuk.
Rondom het gekroonde wapen van de Sta
ten-Generaal, de leeuw met zeven pijlen,
stond het devies van de Republiek: Con
cordia Res Parvae Crescunt (Eendracht
maakt macht).
Omdat elk gewest zijn eigen stempelsnij
der had en niet alle snijders even artistiek
en technisch begaafd waren, ontstonden
er verschillen in houding en proporties van
het wapenschild en de ridder. De munt-
plaatjes werden in die tijd nog handmatig
geknipt en de muntslag gebeurde met
hamer en aambeeld.
In 1670 werd het productieproces geme
chaniseerd. Na Holland was Zeeland het
tweede gewest dat de productie mechani
seerde. Vanaf die tijd werden de afbeeldin
gen steeds fraaier. De beeldenaar werd
ingrijpend gewijzigd. De ridder kreeg een
ander harnas, een gepluimde helm, een
sjerp en een sierlijk lint. Boven het provin
ciale wapen verscheen een kroon. Het
jaartal verdween naar de andere zijde.
Holland en Zeeland waren in 1672/73 de
eerste gewesten die overschakelden op
het nieuwe type.
Dubbele stuiver
De zilveren dukaat, ook rijksdaalder
genoemd, werd in omloop gebracht tegen
een koers van 50 stuivers. Zeeland ver
hoogde in 1672 eigenmachtig de officiële
koers naar 51 stuivers. En in 1747 naar 52
stuivers. Vandaar de uitdrukking: "'n Zêêuw
is 'n dubbele stuver meer waerd as 'n
'Ollander." In 1762 volgde nog een derde
verhoging. De koers werd nog verhoogd
naar 53 stuivers, maar de uitdrukking is bij
mijn weten niet opgewaardeerd, "'n Zêêuw
is drie stuvers meer waerd as 'n 'Ollander"
heeft het niet gehaald.
Het gevolg van deze opwaarderingen was
dat in het gehele land de Zeeuwse zilveren
dukaten, ondanks een innerlijke waarde