wat meer te weten over de inrichting van de gebouwen, met name over de stoom ketel met toebehoren. Een ijzeren cisterne (warmwaterbak) van de ketel bleek in 1860 door ouderdom geheel te zijn verteerd en werd gerepareerd door het Middelburgse bedrijf Bouwmeester Borsius en Van der Leijé. In dat jaar waren er plannen om een nieuwe schoorsteen op de fabriek te maken. Daartoe werd advies ingewonnen bij Christie en Zoon te Delfshaven. Dit bedrijf kwam echter tot de conclusie dat het vervangen van de schoorsteen alleen niet voldoende was. Immers, zonder ver groting van de gemetselde vuurkanalen rond de ketel zou de trek in de nieuwe schoorsteen en het branden van de vuren nauwelijks verbeteren. Bovendien was de ketel te klein om dergelijke grote uitgaven te rechtvaardigen. Daarom zag de directie van de fabriek er maar van af. Wel was men van plan om in de toekomst een stoomketel van meer pk en een betere constructie aan te schaffen met een bijbe horende nieuwe schoorsteen. Het jaarverslag van 1860 maakt ook nog melding van een ongeval dat gelukkig goed afliep, maar dat grote gevolgen had kunnen hebben. De zogenaamde rein van een van de maalstenen brak, waardoor de steen op de legger viel en in twee stukken brak. Persoonlijke ongevallen deden zich niet voor, maar er ontstond wel schade aan het houtwerk en de aangrenzende steen, waarvan eveneens de rein brak. Gelukkig was er ook nog iets positiefs te melden in 1860: de aankoop van een nieuw en beter soort pelstenen door tus senkomst van het bedrijf Van Uije Zonen. De stenen bleken harder en slijt- vaster dan de oorspronkelijk geleverde van Kreps uit Engeland. De pellerij bleek volgens het gemeentever slag van 1863 te beschikken over een stoomwerktuig van 30 pk met 1 ketel. Productie en einde van het bedrijf Ofschoon de Middelburgse stoompellerij en meelfabriek werd opgericht om rijst te pellen en tevens meel te malen, bleven de activiteiten beperkt tot rijst pellen. Na de afschaffing van de accijns op het gemaal in 1855 werden overal in Nederland meel fabrieken opgericht. Er waren nu geen beperkingen meer om meel te malen. De rijksoverheid liet nog wel de mogelijk heid open voor de gemeenten om accijns op het gemaal te heffen. In Middelburg werd deze accijns aanvankelijk afgeschaft, maar enkele jaren later weer ingevoerd. Daarom moest de Middelburgse fabriek, die zich bij de opening in 1857 al had beperkt tot rijst pellen, in 1858 bij de wederinvoering van de gemaalbelasting het malen van meel voorlopig achterwege laten. Rijst werd er niet alleen voor de bin nenlandse markt geproduceerd maar ook voor afnemers in het buitenland, waaron der Duitsland. In 1860 werd de fabricage uitgebreid met het malen van rijstdoppen. De rijstpellerij stond in 1861 drie maanden stil door minder levendige rijsthandel. De concurrentie van aardappelen en granen was in 1863 bijzonder sterk en zorgde voor een daling van de prijs van rijst. Hierdoor was de fabriek in dat jaar slechts 78 dagen in bedrijf. Door deze slechte jaren liepen de verliezen behoorlijk op. Daarom richtte de Raad van Bestuur van de Middelburgsche Stoompel lerij en Meelfabriek zich op 31 mei 1863 in een circulaire tot de Middelburgse bevol king met het verzoek om financieel deel te nemen in de fabriek teneinde deze te kun-

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2001 | | pagina 31