Hr. Ms. Prinses Margriet Begin december spoelden er, tot onze vreugde, twee aluminium reddingssloepen aan tussen Westduin en Dishoek. Het was niet eenvoudig om ze over de duinen te krijgen. Lieren en hijskranen waren er natuurlijk niet. Maar er was wel een wes- ton-takel. Ook waren er kipkarren, een smalspoor en een paar kelderwinden. Men verlegde telkens een eind smalspoor tegen de duinen op en takelde de sloep met de weston-takel steeds anderhalve meter ver der en hoger. Dan werd alles geblokkeerd, opnieuw aangelegd en getakeld. We had den tijd en mensen genoeg. De ene reddingssloep werd afgestaan aan Serooskerke. De andere, een motorboot, werd naar de remise van de stoomtram gebracht en gereviseerd. Alles zat onder de smurrie, maar de monteurs hadden eer van hun werk. De motor draaide "als een naaimachientje" en heeft er zelden uitgele gen. De boot werd Prinses Margriet ge doopt, naar het petekind van de koopvaar dij. Zij voer in 25 minuten van Koudekerke naar Middelburg, bood plaats aan 31 per sonen en trok als regel een sloep die nog eens twintig man kon vervoeren. De dienstregeling was aanvankelijk tweemaal, later driemaal per dag, maar op zondag werd er niet gevaren. De Prinses Margriet had als nadeel dat door haar stompe boeg bij ruw weer veel buiswater opspatte. Tegenwoordig is het vreemd om te horen dat alle luchtkasten uit de boot werden gesloopt. Dat scheelt een hoop ruimte, vond men toen en dat was ook zo. Toen de dijkwerken op gang kwamen, voer er dagelijks een boot met sleep naar Vlis- singen. Deze was van de Provinciale Waterstaat. Sommigen bouwden heel aardige bakken voor eigen vervoer. De jeugd bouwde z'n eigen vlotjes, naar hun vorm 'strijkijzers' genoemd en soms zo klein dat een vol wassene ermee zou zijn gezonken. Ze leerden spelenderwijs peddelen, roeien en wrikken en droegen zo op hun manier bij aan de levendigheid van het 'havenbedrijf'. De molenaar voer met zijn knechten dage lijks naar de korenmolen De Lelie. De maalinrichting had men weer aan de praat gekregen door het trekken van een kracht kabel door het water vanaf Vlissingen. De lassen ervan lagen op jukken boven op het water. Organisatie Aan het hoofd van alle scheepvaartbedrij vigheid stond de zogenaamde walkapitein. Hij ging over de gehele officiële vloot, was altijd op de steiger en er ontsnapte weinig aan zijn oog. Zijn kreet "Kè je roeie, dan kè je mee" (geen Zeeuws dus) werd een gevleugelde uitdrukking in die dagen. Verder was de bemanning hiërarchisch samengesteld. Op iedere boot was een kapitein die over enige nautische kennis beschikte. Om een indruk te geven: de kapitein van een passagiersschip verdien de 35,-, die van een vrachtboot 30,- en de matrozen/roeiers 25,- per week. Een retourtje Koudekerke-Middelburg kost te 40 cent. De tijden van afvaart stonden aangegeven in de krant. Stormvloed Op 19 januari 1945 stuwde de noordwes terstorm het water hoog op. De hoge vloed op die dag werd niet gevolgd door eb en het water bleef staan. De volgende vloed kwam daar bovenop en deed het water ongekend rijzen. Op verscheidene dorpen

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2001 | | pagina 10