Eten en drinken
Eten en drinken is belangrijk, maar voor
een soldatenmaag beslist onontbeerlijk.
Op 1 mei 1834 was er als reserve aanwe
zig in de magazijnen van de Marine op de
Rijkswerf:
- 6.000 pond scheepsbeschuit
- 1.250 pond gort
- 17.000 pond gezouten vlees
- 2.200 pond erwten
- 3.000 pond gerookt spek
- 5.050 rations genever
- 1.500 pond zout
-125 rations wijn voor zieken
- 2.800 pond rijst
Slachter Van Os stond garant voor de
vleesvoorziening; hij zorgde voor maar
liefst zestig runderen. In de stad had hij
continu dertig runderen ter beschikking en
voor het resterende deel had hij contracten
met veehouders in de omgeving afgeslo
ten.
Drinkwater was uiteraard ook van levens
belang. De meeste kazernes zullen wel
grote regenbakken gehad hebben, maar
die zullen voor grote aantallen militairen
vooral in de zomermaanden niet voldoen
de geweest zijn. Bij de forten zal er niet
veel gelegenheid geweest zijn om hemel
water op te vangen. Toch beschikte fort De
Ruijter over 16.000 kannen (liter) water.
Een flinke plas, maar volgens de bereke
ningen van toen had men voor tweehon
derd soldaten al ongeveer de helft nodig in
veertien dagen. Men rekende drie liter per
dag per man, dus dan was er al 8.400 liter
nodig. Dergelijke hoeveelheden werden
toentertijd met schepen aangevoerd en in
ijzeren bakken overgepompt. Fort De Nolle
moest het met heel wat minder doen. Daar
werd het water in tonnetjes aangevoerd
met vier kruiwagens.
Als versnapering kregen de militairen iede
re dag één ration genever (een borreltje).
Toen er in 1832 een cholera-epidemie uit
brak, werd het rantsoen verdubbeld. Er
werd gewaarschuwd tegen overmatig
gebruik van fruit, dat de cholera zou over
brengen. Fruithandelaren die bij de kazer
nes handeldreven, werden weggestuurd.
Goed verdedigde vesting
Voor een goede verdediging van een stad
of fort is natuurlijk ook waakzaamheid
geboden. Er moest dan ook zowel overdag
als 's nachts wachtgelopen worden. Bij de
forten gebeurde dat om de vijf kwartier,
"zoodat de geheele nacht deze dijk door
een sergeant of korporaal en vier man
wordt gesurveilleerd." Voor de verdediging
van de vesting kon er in geval van nood
ook nog een beroep gedaan worden op
tachtig ambtenaren en employees van het
Loodswezen. Indien nodig ook nog op hon
derdvijftig tot tweehonderd burgers. Ze
moesten nog wel van wapens voorzien
worden.
Het stadsbestuur vroeg ook opgave van
het aantal huizen waarvan de kelders
geacht werden bomvrij te zijn, en het aan
tal personen dat erin zou kunnen schuilen.
Er bleken vijftig huizen te zijn die daarvoor
in aanmerking kwamen. Ook de brandweer
werd op volle sterkte gebracht. Er waren
tweehonderd brandweerlieden die over
vier brandspuiten en 75 houten en leren
brandemmers konden beschikken.
De conclusie moet luiden dat Vlissingen
een goed verdedigde vesting was. Een
inspectie door een groep officieren van het
Opperbevel in Den Haag leidde dan ook
tot grote tevredenheid: onder deze omstan
digheden kon een eventuele aanval met
een gerust hart afgewacht worden. De ver-