van slechts ongeveer zesduizend voor de
mens zichtbaar zijn.
In de sterrenkunde worden afstanden uit
gedrukt in lichtseconden, -minuten, -uren
en -jaren (licht legt per seconde een
afstand van 300.000 kilometer af). Het
dichtstbijzijnde van de vele melkwegstel
sels in het heelal, de zogenaamde Andro-
medanevel, staat ongeveer 2,2 miljoen
lichtjaren van ons vandaan en bevat waar
schijnlijk vijftig procent meer sterren dan
ons stelsel.
In het heelal verdwijnen en ontstaan voort
durend sterren (aanwezigheid van een
gaswolk, ontstaan van materie, proces van
kernfusie, waarbij waterstof wordt omgezet
in helium). Door de druk op de kern, die
daardoor heet en vervormbaar wordt,
wordt bij een object met een middellijn gro
ter dan 500 kilometer een bol gevormd, die
de afkoelende buitenrand afstoot. Hieruit
kunnen planeten ontstaan, maar ook een
nieuwe ster (dubbelster-systeem). De
vaste materie blijft meestal dichter bij een
nieuw ontstane ster (zie ons zonnestelsel)
dan gassen, die verder het heelal in gaan.
Nagenoeg alle sterren hebben namen, ont
leend aan de Griekse en Romeinse mytho
logie.
Onze zon is een naar schatting vijf miljard
jaar oude ster, die thans ongeveer op de
helft van zijn leven is. Per seconde ver
bruikt hij vier miljoen ton materie om aan
zijn enorme energiebehoefte te kunnen
voldoen. Aan de rand vinden regelmatig
grote uitbarstingen (zogenaamde protube-
rancen) plaats, die op onze planeet waar
neembaar zijn. De zon zendt allerlei soor
ten straling uit (infrarood, röntgen enzo
voorts). De straling bestaat voor de helft uit
zichtbaar licht waarop onze ogen zijn afge
stemd. Geknoei door de mens aan en met
de atmosfeer, de ongeveer honderd kilo
meter dikke, beschermende laag om de
aarde, zai tot gevolg hebben dat allerlei
'ongezonde' vormen van straling toegang
tot de aarde krijgen en dat de kansen op
inslagen van planetoïden toenemen. De
atmosfeer beschermt een planeet overi
gens alleen tegen kleine brokken steen,
die verbranden; de grotere, de zogenaam
de meteorieten, kunnen zeer grote schade
teweegbrengen.
De zon als ster vormt tezamen met een
aantal planeten ons zonnestelsel. De bin
nenste gordel van planeten bestaat uit
Mercurius, Venus en onze aarde. Mercuri-
us bevindt zich 58 miljoen kilometer van de
zon en heeft geen beschermende laag
(atmosfeer), waardoor planetoïden konden
inslaan en kraters konden vormen. Venus
beweegt zich 108 miljoen kilometer van de
zon en is bedekt met een kooldioxide
nevel ter dikte van ongeveer 100 kilometer,
waardoor zeer hoge temperaturen ont
staan. Soms vindt een zwavelzuurneerslag
plaats. Bij zonsop- en zonsondergang is
Venus op onze planeet duidelijk waar
neembaar. De planeet aarde bevindt zich
op bijna 150 miljoen kilometer van de zon.
Alle stoffen die op aarde worden gevon
den, bevinden zich ook elders in het heel
al.
Rond de aarde beweegt zich de maan, die
ooit uit onze planeet is losgemaakt. Zij
kent geen atmosfeer, waardoor inslagen
van planetoïden hebben kunnen plaatsvin
den.
De zich op grotere afstand van de zon
bewegende planeten zijn Mars, Jupiter,
Saturnus, Uranus, Neptunus en Pluto.
De 'rode' planeet Mars kent zowel zuurstof
als ijzer, waardoor roestvorming optreedt.
Aan de polen is water aanwezig. Mars