Bewaard en voorbereid Matressen- en bewaarscholen op Walcheren in de 19de eeuw Voordat in 1801 de eerste nationale onder wijswet het licht zag, kende ons land geen systematisch geordend schoolsysteem. Toch was het aanbod van scholen geva rieerd, althans in de steden. Behalve een aantal gewone lagere scholen had een stad van enige importantie in de regel twee Franse scholen - één voor jongens en één voor meisjes - en meestal ook een Latijnse school. Voor alle onderwijs moest worden betaald. De hoogte van het schoolgeld hing af van de geboden leerstof. Zo waren de lessen in spellen en lezen aan beginnende leerlin gen goedkoper dan het schrijf- en vooral het moeilijke rekenonderwijs voor de meer gevorderden. Het gevolg was dat heel wat ouders hun kinderen, zodra die konden lezen en schrijven, van school namen. Uit de aard der zaak waren de Franse en de Latijnse scholen met hun uitgebreide pro gramma's het duurst, zodat daar alleen kinderen uit gegoede en aanzienlijke fami lies kwamen. Matressenscholen Helemaal onder aan de onderwijsladder stonden de zogenaamde vrouwen- of matressenschooltjes, die zich vooral in de steden bevonden. Ze waren bedoeld voor kinderen onder de zes jaar, voor peuters en kleuters dus. Als beide ouders buitens huis werkten, wat in de vele arme gezin nen algemeen voorkwam, konden ze hun jongste spruiten kwijt bij een matres die op de kleintjes paste en ze - op haar manier - godsdienstonderwijs gaf. Bovendien leer de ze de meisjes breien. Het voornaamste was echter dat de kinderen van de straat waren. De matressen waren in het algemeen oudere, alleenstaande vrouwen, meestal weduwen, die op deze manier in hun onderhoud trachtten te voorzien. Per kind ontvingen ze 121/2 tot 30 cent in de week' en vaak hielden ze er als bijverdienste een snoeptafel of -trommel op na, waaruit de kleintjes - uiteraard tegen betaling - dage lijks een keuze konden of ook wel móesten maken. Volgens de Middelburgse stadsgeneesheer Samuel Coronel sr.2 werd van een goede matres verwacht dat zij niet "kijfachtigh, noch oppronckerigh, noch een bytebauw" (boeman) was. Maar de werkelijkheid was anders. De schoolhoudster was vaak een ware heks: vinnig, scherp, altijd kijvend, scheldend en slaand. Het beeid dat Coronel schetst van de matressenschooltjes uit het einde van de achttiende en het begin van de negentien de eeuw, is niet vrolijk: "De verblijven waren donkere, vochtige kelders met steenen vloeren of bekrompen kamertjes, waarin een aantal kinderen van elke sexe en leeftijd opeengestapeld werd. Op stoof jes, lage bankjes of meestal op den vloer gezeten, bleven ze daar voortvegeteeren, zonder dat de matres zich om hun gezond heid bekommerde. Veilige bewaarplaatsen konden zij zelfs niet eens genoemd wor den, want waar een groot vuur van takke- bossen onder den breeden schoorsteen brandde, zag men de kinderen langs het sprokkelhout kruipen en zich vermaken met de spranken die uit den gloed voort kwamen. Anderen weder gaven aan die bewaarplaatsen meer geleerden tint en noemden ze: 'scholen voor de jonge jeucht' of 'kleyne kynderen- en vrouwen-

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2002 | | pagina 5