SCHOOLMEES TERS SCHOOLMATRESSEN, scholen'. Daar zag men zelfs de 'school- vrouw' aan een 'cleyn pultrumcke' [lesse naar] gezeten, waarop een 'boeck', als het symbool der wijsheid en daarnevens 'de wilgenroe en een hantplacxke', als het zinnebeeld der tucht en gehoorzaamheid. Voorts had ze nog een 'lang tien' voor radig, waarmee ze 'de achterste bancken ORDONNANTIE VOOR DE E N BINNEN DE STAD MIDDELBURG en deszelfs Ambagten. Gearresteerd den 26 October 1805. Te MIDDELBURG, Gedrukt by J. C. ALTORFFER, Stads- dilikkerv.'üoncnde in de lange Gistltraac. Ordonnantie voor de schoolmeesters en de schoolmatressen, 1805. (Zeeuws Archief, Archief Toezicht Lager Onderwijs, inv.nr. 18) mogt raecken'. De schooljeugd was op 'laege bancxkens' gezeten en moest de 'caproenkens' en mutsen op het hoofd houden. In den hoek van het vertrek stond een 'stillekyn en een pispot' voor de behoeften der groote en kleinere kinderen. Het schoolvertrek was gewoonlijk tevens slaap- en woonvertrek en keuken." Coronel vertelt verder dat het onderwijs zich bepaalde tot het ABC uit het welbe kende Haneboek van die tijd en tot het opdreunen van het Onze Vader, de tien geboden en enige formuliergebeden, ter wijl tot stichtelijke opwekking soms een psalm of gezang op de meest onstichte lijke wijze werd aangeheven. De enkele matres die de leeskunst machtig was, las dagelijks een hoofdstuk voor uit het Oude of Nieuwe Testament, waarvan de kinde ren uiteraard niets begrepen en waarnaar ze dus niet luisterden. Orde en rust waren ver te zoeken. Toezicht De Onderwijswet van 1806 bepaalde dat niet alleen de onderwijzers maar ook de matressen in het bezit dienden te zijn van een "acte van algemeene toelating". Als overgangsmaatregel gold dat wie al school hield voordat deze regeling van kracht werd, daarmee mocht doorgaan, maar dan wel op hetzelfde schooltje. In Middelburg en Vlissingen was het toe zicht op het onderwijs in handen van een plaatselijke schoolcommissie. Deze be zocht en beoordeelde in de eerste plaats de lagere en Latijnse scholen in haar stad, maar lette ook op de matressenschooltjes. Bij laatstgenoemde ging het er vooral om dat het aantal niet te groot mocht zijn en dat alle 'schoolvrouwen' de verplichte akte van toelating bezaten. Die kregen ze niet zomaar. Gegadigden werden door een lid van de schoolcommissie aan de tand ge voeld: konden ze spellen en lezen, gingen ze regelmatig naar de kerk, was hun gedrag onbesproken? In 1819 ontdekte de Vlissingse schoolcom missie dat een zekere Jannetje Stroo een kinderschool hield "zonder admissie".3

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2002 | | pagina 6