der dat de brandspuiten uit de naburige steden ter assistentie en blussing zijn toe geschoten." Ook de Gouverneur van Zeeland werd van de bijna-ramp op de hoogte gesteld. De eigenaar van de kruitfabriek, J.C. de Bruijn, schreef nog dezelfde dag (6 augustus) een brief aan het Gouvernement waarin hij zijn beklag deed over het optreden of beter gezegd het ontbreken van optreden van de brandweer in deze riskante situatie: "Ik vind mij verpligt om Uedelgestrenge ter kennis te brengen dat gisternamiddag omstreeks twee uren een met vlas gela den gaffelschip in het Sloe tegenover de Wilhelminapolder is in brand geraakt en na door de schipper en verdere equipage te zijn verlaten, bij hoog water tegen het schorre van gemelde polder is opgedreven juist tegenover het magazijn van den Bus kruidmolen den Gouden Draak alwaar het bijna geheel en al is verteerd zodanig dat de asch tot ver over de helft van den pol der is gevlogen dat niet tegenstaand deze brand met eene woede die zelfs door het opkomende getij hedennagt ten 3 uren niet geheel is kunnen gestold worden heeft voortgeduurd en hedenmorgen ten 6 uren nog zeer merkbaar was en gedurende dezen gehelen tijd de wind schier vlak op de fabriek en het magazijn aanwoei deze in het allergrootste gevaar zonder enige bijstand van brandspuiten als anderszins aan haar lot overgelaten is gebleven 'tgeen mij de eventuele vrijheid doet nemen om Uedele tegen alle eventuele onheilen welke God verhoede uwe bescherming te verzoeken." Ooggetuigen Er kwam ook nog een brief binnen van de schout (burgemeester) van de gemeente Onze Lieve Vrouwe Polder, A. Jacobze, tevens notaris te Veere. Het was waar schijnlijk een reactie op het voornoemde krantenbericht waarin kritiek uitgeoefend werd op de brandweerkorpsen. Jacobze schreef dat hij omstreeks zes uur 's avonds in Veere teruggekeerd was van een reis naar Middelburg (met de diligen ce, J.K.) toen hij van de brand hoorde. Enkele Veerenaren waren met een schuitje wezen kijken en zij vertelden hem dat de brand zo hevig was dat men er niet bij had kunnen komen vanwege de hitte. De zeilen van het schip waren al verbrand en de mast lag in het water. Het schip zelf was door de wind naar het schor gedreven en vastgelopen op 130 a 140 passen (110 meter) van de kortgeleden gestichte kruit- molen. Onmiddellijk had Jacobze toen het gemeentebestuur van Veere verzocht om een brandspuit en een aantal manschap pen ter beschikking te stellen en zich daar mee naar de brand te spoeden. Toen de autoriteiten daarin bewilligden, had hij zich langs de Arnemuidse dijk naar de brand begeven. Althans, dat was de opzet. Eerst had hij nog een in de haven liggende schipper 'geprest' om met zijn schip naar de monding van het havenkanaal van Mid delburg te varen. Dit kanaal liep vroeger rechtaan naar het Veersegat (thans Veer- semeer) bij Kleverskerke. Het smalle pol- dertje in het verlengde van het tegenwoor dige kanaal is er een restant van. De schipper moest de brandweercolonne bij de zeedijk over het kanaal zetten, want er was daar geen brug of veer. Ook had hij alvast een veldwachter en twee burgers vooruitgezonden om te kijken hoe het met de brand gesteld was en of er nog assis tentie nodig was. Toen de colonne tot bij de havenmonding gekomen was, waren de

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2002 | | pagina 36