Vadertje
Mééster Van Gelder smiet de guus in de
kelder
De zomervakantie ligt alweer een aantal
weken achter ons en de meeste kinderen
zullen inmiddels hun draai op school heb
ben gevonden.
Van het gros van de kinderen kan worden
gezegd dat het brave Hendriken zijn. Een
enkeling behoort niet tot deze groep. Er
zijn er zelfs die bij wijze van spreken het
bloed onder je nagels vandaan halen.
Maar brave Hendriken en deugnieten zijn
van alle tijden.
Hoe ging de pedagoog in de negentiende
eeuw met die deugnieten om? Op deze
vraag hoop ik een antwoord te kunnen
geven.
Allereerst kon de meester na schooltijd
honderd of meer strafregels op de lei laten
schrijven. Een standaardtekst in die tijd
was: "Wil den Meester wel regeeren, dan
moeten de kinders obediëeren." (gehoorza
men)
In het reglement van de openbare school
in Serooskerke stond in artikel 1: "De
schoolmeester zal gehouden zijn de disci
pelen, elk naar zijn vatbaarheid te leeren
de spelkunst, leezen, schrijven, cijferen en
zingen, ook dezelve tweemaal des weeks
te oeffenen in de gronden van de christelij
ke Religie, daartoe geene andere boeken
gebruikend, dan welke hem de Leeraar der
gemeente en kerkenraad ordineerd, voorts
dezelve in goede tucht te houden en
desnoods met voorzichtigheid te kastijden,
zonder onbehoorlijke gestrengheid, te
gebruiken zoo weinig omtrent de arme kin
deren of van onvermogende als vermogen
de."
Het was dus geoorloofd stoute leerlingen
lichamelijk te straffen. De meester kon
hiervoor de liniaal, de roede, het bosje ber
kenrijs of de plak gebruiken. De bengel
werd over de knie gelegd of moest de bin
nenkant van zijn hand tonen en kreeg er
dan met een van deze voorwerpen flink
van langs.
De roede, ook wel gard genoemd, bestond
uit een aantal twijgen die waren samenge
bonden. Ik vermoed dat een bosje berken
rijs was samengesteld uit twijgen van de
berk. Een rijs is een jong, dun takje.
Volgens onderstaand gedicht voelde de
afstraffing met een bosje berkenrijs blijk
baar anders aan dan de met de roede:
"De roe is niet als berkenrijs,
Maar maakt de kinderen goed en wijs.
Wie al te veel dit tuigje spaart,
Die maakt vroeg of laat een boozen aart."
De plak was een korte stok met op het uit
eind een platte schijf. Ik stel me hierbij een
soort kleine mattenklopper voor. Met de
plak werd vaak op de binnenkant van de
hand geslagen.
Er waren ook méésters op Walcheren die
gebruik maakten van de vogel. Die was
gemaakt van rode stof en had het model
van een vogel. De deugniet kreeg de vogel
toegeworpen en moest 'm dan naar de
meester terugbrengen. Daarop volgde de
afstraffing met een van de strafwerktuigen.
In Oostkapelle was Marinus van Gelder
van 1820 tot zijn eervol ontslag in 1860
schoolmeester van de openbare school.
Hij beschikte over een kelder onder de
school waar hij stoute guus (kinderen) in
smeet. Vandaar de uitdrukking Mééster
van Gelder smiet de guus in de kelder.
Kinderen die voor straf in de kelder werden
gegooid, deelden deze ruimte met koppe-
spinders zó gróót as 'n ventersvuuste en
kelderzeugen as duufeiers (spinnen zo
groot als een vuist van een man en pisse
bedden zo groot als duiveneieren).