buurt wel eens tegengekomen, of bij de
Coosje Buskenstraat in Vlissingen. Ook
onze ploeg heeft daar aan de rand van de
ondergelopen Walstraat mensen moeten
controleren, waarbij we er tevens op moes
ten toezien dat er niet geplunderd werd.
Eten deden we zomaar eens te hooi en te
gras. We kregen een keer snert in de HBS
aan de Badhuisstraat in Vlissingen. We
hebben daar ook een poosje op de banken
en op de vloer liggen slapen. Niet lang,
want dat kon niet. Ook kwam er wel eens
een wagen met lunchpakketten langs. Met
dat ongeregelde leven hadden wij als
jonge kerels niet zoveel moeite. We zetten
ons graag in. Na een dag of drie, op dins
dagavond maar het kan ook woensdag
avond zijn geweest want van tijd hadden
we niet veel notie, waren wij aan de beurt
om in de overdag door een andere ploeg
beslapen bedden te rusten. De volgende
morgen zouden we naar Noord-Beveland
gaan om vee te redden. Daar stonden nog
steeds koeien op dijken. Daar hadden we
natuurlijk heel veel zin in. Of er in dat bed
een zeer agressieve griepbacterie was
achtergebleven weet ik niet, maar toen ik
om een uur of zes wakker werd had ik ste
kende hoofdpijn. Jules Braat had het in zijn
artikel ook over een griepepidemie vlak
voor die periode. Daarom ging ik even
naar de dokter in het (oude) militair hospi
taal. Ik vroeg om een paar APC'tjes, dat
was het geijkte geneesmiddel in die tijd.
De dokter keek me aan en zei: 'Voor ik je
die geef moet je eerst maar eens getem
peratuurd worden.' En jawel: 39,9 graden.
Toen moest ik ter plaatse onmiddellijk het
bed in. Daar had ik behoorlijk de pest over
in. Zondag kwam de dokter langs. Ik was
nagenoeg koortsvrij en mocht een paar
keer een halfuurtje uit bed. Ik maakte al
plannen voor de volgende dag en was
zeer benieuwd wat we dan moesten gaan
doen. Maar door die rekening werd een
streep getrokken door een andere (militai
re) arts. Hij zei tegen de meesten van ons
dat we de volgende morgen terug moesten
naar onze onderdelen. Er was maar één
verbinding, maandagmorgen 9 februari om
9 uur ging er een bus via het veer Bres-
kens-Vlissingen over Antwerpen naar
Roosendaal en daar moesten we op de
trein. Omdat mijn spullen nog in de Lunet-
tenkazerne in Vught lagen (ik was per 1
februari overgeplaatst naar de Kader-
school van de Genie in Soesterberg om
daar onderofficieren te gaan opleiden) ging
ik me daar melden. Sommigen schrokken
toen ze me zagen, want ze hadden
gehoord dat ik verdronken was. Mijn com
mandant was blij me te zien en zette me
meteen in om met een ploeg mensen
zandzakken te vullen in de Drunense Dui
nen. Die zakken werden door Franse mili
tairen met GMC's vervoerd naar West-Bra
bant. Omdat ik nog enigszins slap van die
griep was, kreeg ik van een Nederlands
sprekende Franse sergeant een flinke hoe
veelheid Franse cognac in een mok. Dat
bleek een uitstekend medicijn te zijn, want
hoewel ik toch wat zwevend in de kazerne
was aangekomen, was ik de volgende
morgen zo fris ais een hoentje.
Op donderdag 12 februari kwam ik einde
lijk op mijn bestemming in Soesterberg."