de nacht van 2 op 3 februari 1946 waarbij Oberfeldwebel Max Degener om het leven kwam. Door middel van zwaaien, tekens geven en het overhandigen van briefjes (nota bene in aanwezigheid van bewakers) was Max in contact gekomen met een bewoonster van het Molenwater, die hem bij haar thuis uitnodigde. Zaterdagavond 2 februari om een uur of zeven ging Max in burgerkleding naar haar huis. Ze bekeken ansichtkaarten, lazen gedichten en spra ken over hun wederzijdse familie. Ook dronken ze thee en een flesje bier. Om een uur of half een stapte Max op en liep langs de muziektent naar het kamp terug. De bewaking had echter lucht gekregen van zijn escapade, want bij een contra appèl om acht uur ontbrak hij. Een schild wacht had zich verdekt achter de muziek tent opgesteld. Toen hij Max zag, som meerde hij hem te blijven staan, maar die riep terug: "Ich habe keine Angst vor dem scheissen Ding" (ik ben niet bang voor dat rotding) en liep door. Daarop werd in de lucht geschoten. Toen dat geen resultaat had, werd gericht gevuurd en Max Dege ner werd dodelijk getroffen. Zijn lichaam werd overgebracht naar het lijkenhuisje. Een politieagent vond in zijn zakken een klein flesje sterkedrank, twee bokkingen, een paar zakdoeken, een pakje sigaretten en een zilverbon van een gulden. Via de bataljonsstaf in Bergen op Zoom werden Degeners schamele bezittingen naar zijn weduwe gestuurd. Bij een bespreking tus sen de Duitse compagniescommandant en Nederlandse officieren werd vastgesteld dat Degener dronken was geweest. Inmiddels was bekend aan welk huis hij een bezoek had gebracht. De bewoonster werd overgebracht naar het politiebureau en verhoord. Ze verklaarde uit medelijden te hebben gehandeld. Het bleek dat ze in de oorlog anti-Duits was geweest en ook korte tijd een Duitse deserteur had gehuis vest. Na de bevrijding kwamen veel Engel sen en Nederlanders bij haar over de vloer. Het is dan ook aannemelijk dat ze uit menslievendheid heeft gehandeld. Bezoek Rode Kruis In de loop van 1946 werd de toestand genormaliseerd en kreeg het internationale Rode Kruis toegang tot de kampen. Op 14 juni begon gemachtigde Adolphe Ryner met het bezoeken van gevangenen. Veer tien dagen later was hij in Middelburg en hij sprak daar met de leiding en met ver trouwenslieden. Het kamp telde toen 167 bewoners, die gelegerd waren in 25 nis- senhutten. Elke hut bestond uit twee gedeelten en bood onderdak aan acht man. De gevangenen sliepen in bedden en beschikten over drie dekens. De keuken was goed uitgerust en de vertrouwenslie den verklaarden dat het eten van uitste kende kwaliteit was. Er was geen kantine, maar de leiding liet iedere week 35 gram chocolade, twintig sigaretten, drie scheer mesjes en vijftig gram zeep verstrekken. Wel verzochten de gevangenen om tand pasta, tandenborstels en kammen. De kle ding was redelijk. Kort geleden waren hemden en schoenen verstrekt. Er was nog wel gebrek aan ondergoed, sokken en reparatiemateriaal. De gevangenen waren na gevangenne ming allemaal ontluisd. Ze konden iedere week in Vlissingen warm douchen en moesten zich dagelijks in de barak was sen. De 'bibliotheek' bevatte ongeveer honderd vijftig boeken, die met andere kampen werden uitgewisseld. Om de drie of vier

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2003 | | pagina 14