afwijking werden ze uit veiligheidsover
wegingen afgekeurd. De stoomketels
waren soms al na een jaar of drie versle
ten en aan vervanging toe.
Interessant is in dit verband ook dat de
onlangs opgeheven Provinciale Stoom-
bootdienst, met het veer Vlissingen-Bres-
kens in 1828 een van de eerste was die
met een stoomboot in Zeeland was gaan
varen.
Opheffing veerdienst?
In verband met de moeilijke situatie waarin
zij zich bevond belegde de directie van de
Spoorbootmaatschappij op 12 juli 1866
een speciale vergadering met de aandeel
houders om de problemen te bespreken.
Na een uitvoerige discussie werd besloten
om het voortbestaan van de veerdienst te
laten afhangen van de verstrekking van
subsidie door de provincie Zeeland. Nog
eenmaal zou een verzoek daartoe inge
diend worden en als de subsidie opnieuw
geweigerd zou worden, zou men het bijltje
erbij neergooien.
Maar zover kwam het niet, want het provin
ciebestuur ontving het verzoek welwillend.
Er werd maar liefst achtduizend gulden per
jaar in het vooruitzicht gesteld, voor een
periode van drie jaar. In één klap waren de
financiële zorgen uit de wereld. De lopen
de rekeningen werden betaald, er werd
een nieuwe ketel besteld en er kon een
andere boot worden gehuurd als de eigen
boot in reparatie was. Het werd wei nodig
geacht om ook nog een lening uit te schrij
ven van negenduizend gulden en dat geld
te gebruiken als reservekapitaal.
De firma Evrard en Van Duijl, een
scheepswerf in Schiedam, mocht de nieu
we stoomketel plaatsen voor de som van
2500 gulden. Met de uitgifte van nieuwe
aandelen wilde het evenwel niet zo lukken.
In augustus 1866 was nog maar voor
ongeveer 6600 gulden geplaatst. Ook de
winstcijfers over 1866 bleven weer bene
den de verwachtingen.
In de loop van 1867 konden de tekorten
evenwel weer weggewerkt worden dankzij
de subsidie van Provinciale Staten. Over
1866 werd ongeveer vierduizend gulden
aan subsidie verstrekt en over de twee vol
gende jaren ongeveer zevenduizend gul
den.
Tegenslag
Opnieuw kwam er tegenslag met de spoor
boot. Er was een cilinderstang gebroken,
"en daardoor den gehelen bodem der cilin
der uit elkander gevallen." De herstelkosten
zouden wel drieduizend gulden bedragen
en bovendien zou de boot ook nog eens
tien weken uit de vaart zijn. Al die weken
moest een andere boot gehuurd worden
voor 180 gulden per week, zodat de totale
schade op ongeveer vijfduizend gulden
kwam. Mede doordat de winst- en verlies
rekening ook weer tekorten vertoonde, zag
het er weer zorgelijk uit voor de Middel
burgse Spoorbootmaatschappij. De directie
kwam voor de keuze stoppen of doorgaan
te staan en weer werd er een vergadering
met de aandeelhouders belegd. De directie
wilde doorgaan, maar dan had ze wel een
garantieverklaring van de vergadering
nodig dat eventuele tekorten gezamenlijk
gedragen zouden worden. Het ging om
ongeveer vijftig gulden per aandeel, dus
ongeveer tien procent van de waarde van
de aandelen. Het kostte enige moeite om
de vergadering zover te krijgen, maar na
een uitgebreide bespreking werd het voor
stel van de directie unaniem aangenomen:
alle negentien aanwezige aandeelhouders