jeugd, slingerend over de straat, arm in
arm achter de muziek.
Ra, ra, ra, wie heeft de bal? De groep
stond op een afstand van enkele meters
met het gezicht naar een (hoge) muur.
Degene die na het aftellen aan de beurt
was, stond met zijn rug naar de groep. Die
ene gooide de bal tegen de muur. De bal
kaatste naar de groep waar één de bal
moest vangen. De groep zong dan: "Ra,
ra, ra, wie heeft de bal, die mooie bal van
goud?" De gooier moest proberen door
eenmaal te raden, erachter te komen wie
de vanger was. Bij een juiste keuze was de
beurt aan de vanger. Een verkeerde keuze
betekende nogmaals de bal tegen de muur
gooien.
Stand. Men gooide een bal tegen de
muur, noemde een naam van iemand en
die moest de bal zien te vangen.
Overlopertje. De groep stelde zich aan
de ene zijde van bijvoorbeeld het school
plein op. Iemand (de vanger) moest, wan
neer de groep na een signaal ging overste
ken, aan de andere kant proberen een van
de overlopers te vangen, die dan als 'van
ger' moest optreden.
Kuutje slok. Tegen een muurtje werd
met de hand een 'kuutje' kuiltje)
gemaakt, leder kind bezat in de knikkertijd
een boterhamzak met knikkertjes (van
geglazuurd aardewerk). Het was een spel
voor twee personen. De een vroeg aan de
ander met in zijn hand een willekeurig aan
tal knikkers of hij/zij met hem wilde spelen.
Indien akkoord, moest de gevraagde een
zelfde aantal knikkers toevoegen. Kleine
aantallen konden in één hand maar grote
aantallen (schepen genoemd) werden met
twee handen gegooid in de kuute. Ook
was nog afgesproken 'paar' of 'onpaar'.
Was de afspraak 'paar' en de gooier zag
een oneven aantal knikkers uit de kuute
springen, dan was de buit voor de ander.
Vellere. Gespeeld door twee of meer
spelers met glazen stuiters, onder andere
op een aarden baan. Werd jouw 'vetter'
door de ander met zijn veller (tussen duim
en wijsvinger weggeschoten) geraakt, dan
was de veller voor hem. Moest de veller
slechts een klein tikje hebben om de ande
re te raken, dan gebeurde dat met de duim
en dat noemden we 'poeten'.
Bokspringen. Haasje over.
Sneeuwspelletjes. Sleetjerijden van de
dijk, priksleeën op het ijs, sneeuwballen
gooien en sneeuwpoppen maken.
Wegkruipertje. Na het aftellen stond
iemand met z'n gezicht naar de muur
gekeerd en met z'n ogen dicht. Deze telde
tien, twintig... hardop tot hondertien en
riep dan: "Wie niet weg is, wordt gezien! Ik
kom." De anderen hadden zich verstopt.
Zag de zoeker iemand, dan rende hij terug
naar de aftelplaats, klapte op de muur en
riep de naam van de gevondene, die dan
vervolgens aan de beurt was om 'zoeker'
te zijn. Was iemand eerder dan de zoeker
bij de aftelplaats zonder gezien te zijn, dan
tikte hij aan en dan moest de zoeker nog
een keer optreden.
Beldeurtje spelen. Het moet voor de
mensen bij wie aan de bel werd getrokken
ontzettend vervelend zijn geweest dat dit
spelletje erg populair was. Bij sommige
adressen waar pas een elektrische bel
was aangebracht, werd soms een speld
tussen de drukker gestoken, zodat de bel
bleef rinkelen.
Kurkebreien. Met restjes wol, een leeg
garenklosje met bovenop vier spijkertjes
een soort koord breien.
Autoped. Er waren maar weinig kinde
ren met een step in Veere. Eén jongen had