De fatale nacht Uit het onderzoek dat volgde, bleek dat op de avond voordat Maatje Kodde spoorloos verdween, veldwachter Petillon, die de opdracht had gekregen de gebrouilleerde echtelieden in de gaten te houden, om half acht nog de hofstede had bezocht. Hij had het echtpaar aan de koffie aangetroffen en Adriaan had zijn vrouw plagend toegevoegd dat ze binnenkort in Vlissingen zouden wonen. Petillon had geen reden gezien om nog langer te blijven; er was geen ruzie, dus hij kon ze wel alleen laten. Buiten was hij de boel toch nog even in de gaten blij ven houden totdat het licht uitging en na nog een keer aan de ramen en deuren ge luisterd te hebben, had hij het erf verlaten. Adriaan had zijn bed in tegengestelde rich ting opgemaakt, zodat hij met zijn hoofd aan het voeteneinde lag. Zo kon hij door een kier van de bedsteedeur zien wat Maatje deed. Ze kleedde zich maar ge deeltelijk uit. Haar vijf rokken hield ze aan om in geval van nood te kunnen vluchten, en dat zou geen gemakkelijke opgave zijn omdat alle deuren vergrendeld waren, be halve de deur van de bakkeet, die met een haak aan de binnenzijde was gesloten. Toen het goed en wel stil was geworden en Maatje vermoedelijk in slaap was geval len, had Adriaan om halftien de bedstee deuren geopend en was hij stilletjes naar buiten geslopen, had daar een vuurlepel gepakt en was daarmee naar het bed van Maatje geslopen om haar bewusteloos te slaan. Daarna had hij haar hoofd net zo lang op een kussen gedrukt tot ze gestikt was en haar lichaam verslapte. Bij het licht van een lantaarn had Adriaan zich ervan overtuigd dat Maatje dood was en hij had een slok jenever op de 'goede afloop' genomen. Vervolgens had hij het slachtoffer van haar rokken ontdaan en de deur tussen de bakkeet en de paardenstal geopend. Terug in de kamer had hij een laken over haar gezicht gegooid en haar met haar hoofd onder zijn linkerarm de paardenstal ingesleept. Daar had hij haar benen met een touw aan elkaar geknoopt en haar naar een hoek van de schuur gesleept. Bij de voederbak van de paarden had hij een kuil van anderhalve meter lang, vijfenzeventig centimeter breed en onge veer negentig centimeter diep gegraven, waar hij haar in liet zakken, eerst haar bovenlijf en daarna haar voeten. Met het touw kon hij het lijk rechttrekken. Vervol gens had hij het touw afgesneden en de kuil dichtgegooid. Hij had de grond goed aangestampt en de plek gecamoufleerd door er wat vuil stro overheen te strooien. Het laken waarin hij zijn vrouw had ver voerd, had hij meteen naar het achtereinde van zijn erf gebracht en verstopt onder het ijs van een bevroren sloot. Terug in huis had hij het bebloede hoofd kussen dat hij gebruikt had om haar in te laten stikken, op zijn eigen bed gelegd. Tijdens het onderzoek beweerde hij dat hij een bloedneus had gehad. Haar omslag doek verbrandde hij in de haard en haar paraplu verstopte hij in het kabinet, zodat het net leek of ze het huis had verlaten. Het was inmiddels drie uur 's nachts toen Adriaan terug in zijn bedstee was gekropen. Ter dood veroordeeld Het verhaal dat Adriaan vertelde, is ietwat anders dan hierboven beschreven staat. Hij beweerde dat Maatje rond halftien uit haar bed wilde stappen en omdat hij ver moedde dat ze stilletjes naar buiten wilde gaan om nog een bezoek aan buurman Minderhout te brengen, was ook hij uit zijn

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2004 | | pagina 13