Houten, geteerde schuren met witte ran den, grote, dwarsgeplaatste mendeuren (deeldeuren), grijsblonde rieten daken (later rode pannendaken), typisch Zeeuw se boerenhuizen (twee ramen, een deur en weer twee ramen). De erven omkranst met vooral olmen, afgewisseld met een paar essen. De toegang tot het erf voor zien van een of twee kastanjes; de erfwei- des omgeven door meidoorn en voorzien van een paar okkernoten. Op het erf een oude boomgaard en een boerentuin. Tot ongeveer 1940 is het historisch erf in Zee land in volle glorie aanwezig. Geweest. Al die gebouwen, planten en dieren die met elkaar het erf vormden, waren niet slechts juwelen in het landschap, ze vormden ook een optimale mix van doelmatigheid en sier en harmonie. Het primaat van doelmatigheid wordt gevolgd door een vleug van sierlijke attri buten. Zo is het al heel lang geweest op de Zeeuwse boerderijen. De doelmatigheid stond altijd voorop. Je bouwde met Noors grenenhout omdat dat een goede hout soort was, die ook nog goedkoop was. Je conserveerde dat hout met koolteer, maar aan de randen van de deuren en ramen deed je een sierlijk wit randje. Dat laatste was ook weer functioneel; als richtingwijzer wanneer je in het donker de schuur op zocht. Je belegde je dak met riet of pan nen omdat dat op een bepaalde tijd het voordeligst was, maar je zette als bekro ning wel een makelaar op de eindgevels. Als je een scheepsmast van eikenhout op het strand vond, dan verwerkte de timmer man dit gratis materiaal wel op een knap pe wijze tussen de grenen gebinten. Maar de mast bleef perfect herkenbaar als scheepsmast, door z'n vorm en uitsparin gen. Bij tijd en wijle wees je als boer een bezoeker op dat ene, zeer bijzondere mastgebint, hoog in de schuur. Veranderingen zijn altijd inherent geweest aan de sector landbouw. Je moet insprin gen op actuele ontwikkelingen, anders red je het niet op je bedrijf. Toen de chemische verfindustrie opkwam, omstreeks 1880, ging de beroemde Zeeuwse meekrapteelt in enkele jaren ter ziele. Dus moesten alle boeren nieuwe teelten zoeken. Na de Tweede Wereldoorlog, na de verwoestin gen, de ellende en de honger tijdens de bezetting, was het overheidsparool naar de landbouw duidelijk: produceer zoveel je kan, met zo weinig mogelijk mensen en zoveel mogelijk machines. En hoe hard de boeren ook hun best deden, het was de overheid nooit genoeg. De arbeidskrachten werden weggezogen naar de industrie, de gebouwen en de erven moesten gemoder niseerd en totaal veranderd. Stimulerings regelingen voor schaalvergroting, subsi dies op afbraak van oude schuren en bouw van nieuwe kwamen er plenty. Pre mies op het rooien van oude hoogstam- fruitbomen en verouderde erven werden steeds als lokkertjes aan de boeren en fruittelers voorgehouden, om ze maar mee te laten doen met veranderen en vergro ten. En zie: in de jaren negentig bleek die zinloze jacht naar meer rampzalig. Er kwam van alles veel te veel; de boeren konden hun producten niet meer kwijt, inkomens kelderden en de overheid gooide weer eens het roer om. Specialisatie, kwa liteitsverbetering en verkleining werden nu het parool. En de landbouw zat met de brokken, want de omschakeling naar een compleet ander bedrijfssysteem is moeilijk, duur en zeer tijdrovend. Ondertussen is er tussen 1950 en 2000, in vijftig jaar tijd dus, meer veranderd op de

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2004 | | pagina 46