erven dan in driehonderd jaar daarvoor. In een halve eeuw zijn we eigenlijk de altijd vanzelfsprekende verbondenheid met onze eigen geschiedenis kwijtgeraakt. Streek eigen gebouwen, streekeigen erven die doelmatig en mooi waren gedurende hon derden jaren, zijn opeens door de dwang van de schaalvergroting, de mechanisatie en de ongebreidelde productvergroting grotendeels verdwenen. We hebben er een soort uniforme blikken bouwsels voor teruggekregen die noch Zeeuws, noch mooi zijn. Laat staan dat ze passen in het landschap of bij de huizen. Dat doen ze niet, noch in Zeeland, noch in Utrecht, noch in Groningen. Soortgelijke ontwikke lingen vonden natuurlijk ook plaats in de reguliere woningbouw. Nu heel Nederland is volgeplempt met dezelfde huisjes in ein deloze uniforme nieuwbouwwijken, gaat de regering weer streven naar diversiteit. Doelmatigheid mag dus nu weer samen gaan met sierlijkheid. Na de ontdekking van het belang van instandhouding van natuur en milieu, zijn we ook eindelijk de cultuurhistorische waarde gaan herontdek ken. De goegemeente vindt het gelukkig Een boerderij onder Nieuw- en Sint Joosland, circa 1900. (Zeeuws Archief, HTA Middelburg, nr. B 1202) weer belangrijk dat je het verleden of een deel daarvan bewaart als cultuurschat voor toekomstige generaties. Of dat je bij nieuwbouw rekening houdt met historische elementen. Waarom scoren eigenlijk bij iedereen goed bewaarde en goed onder houden historische boerenerven zo hoog? Ik denk dat dat komt omdat we in een monocultuur leven, een heel sterk geüni formeerde maatschappij. Oude boerderijen zijn altijd verbonden met de streek waar je leeft of opgegroeid bent. Ze wortelen in het landschap zelf en harmoniëren ermee. Onze uiterst welvarende samenleving roept toch ook gedachten op aan materiële welvaart. Hoeveel voordelen dat ook met zich meebrengt, we zoeken juist naast die materiële rijkdom ook naar de wortels van de culturele rijkdom van onze bakermat. G.W. Smallegange

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2004 | | pagina 47