eten aten. Een stuk brood met stroopvet, kaantjes, worst, zult of spek werd met slappe koffie genuttigd. Alcoholische drank was nooit aan boord. Trouwens, wie kon zich het gebruik ervan doordeweeks per mitteren? De vissers leefden sober. Dat moest ook wel vanwege het ongewisse bestaan. De verdiensten waren laag, sociale voorzie ningen ontbraken. Werd er door storm, ijs gang of anderszins niet gevaren, dan waren er ook geen inkomsten. Voor de vissers en hun meestal uitgebreide gezin was het geen vetpot; sterker nog, voor de meesten van hen was armoe troef. Men voer 'op deel'. In principe was vier- zevende deel van de opbrengst bestemd voor onderhoud van het schip en om olie aan te schaffen. Schipper en knechten ont vingen elk eenzevende deel. Ontberingen De vissers stonden tijdens hun werk aan veel ontberingen bloot. Ze moesten mid den in de nacht de haven uit, weer of geen weer. De werkomstandigheden waren abo minabel: op een slingerend schip met klomplaarzen aan op een glad dek, netten inhalen, vangst sorteren, garnalen met een handzeef zeven en in een grote ketel op het dek koken, onbruikbare rommel over boord gooien, enzovoorts. Er waren geen zeekaarten aan boord, geen kompas, geen radio, geen enkel communicatiemiddel. Het verhaal wilde dat ervaren vissers aan de kleur van het water zagen en aan het water proefden waar zij zich bevonden. Ze waren 'schipper naast God', ze steunden op hun ervaring en inzicht en waren ver trouwd met de elementen. Ze hadden wel een lijn met een stuk lood eraan om de diepte van het water te pei len. De vissers hadden aan de visgebie- den en vaarroutes zelf een naam gegeven, die iedereen kende, maar die op geen enkele zeekaart was terug te vinden. Visgebieden Een aantal jaren geleden heb ik tijdens een toespraak op de Zeeuwse Dialecten dag in Kapelle gesuggereerd de namen van de visgebieden van Zeeuwse vissers te inventariseren. Het zou jammer zijn als die namen door voortschrijdende verande ringen in de visserij zouden verdwijnen. Ik meen dat een werkgroepje die taak op zich zou nemen. Is die inventarisatie ooit gereed gekomen? Onlangs kwam ik wat aantekeningen tegen die een Arnemuidse visser, ik denk eind jaren veertig, eens voor mij heeft gemaakt. De letterlijke tekst, voor zover ik die kon ontcijferen, luidt: "Het Veergat noemt men 't Gatje en daar heb je 't Rauw kantje 't Meulenkantje, Langs de plaete en Goud- miene. Dan buiten 't Gatje: Breezande, de Pit en het Noorland, Veste dat is rich ting Oostkapelle. Aan het eind van het Veergat ligt een baai, waarvan ik de naam niet weet, iets verder ligt Elias. Als je dan rondvaart kom je in het Middelgat (West gat), waarin 't Noordkantje, Rozendaal, Hondegat, 't Guiltje van Banjer, Brèbers- bolletje en dan de Roompot. Langs Schou wen: Krabbegat, dan de Dijk de Onrust, Schapekotje en Hammen. Langs Noord-Beveland voor Zwenne en Op de pot Vervolgens heb je verderop in zee voor Westkapelle het Zwartje (Midden- steensbank). Ook de tonnen in zee, die werden gebruikt voor de plaatsbepaling hadden namen, zoals de Tunne van O O Oostgat Oost) bij Westkapelle, de Bos- tunne (het merk van de Lange Jan in het

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2004 | | pagina 21