ten aan wal worden gehesen om daarna naar de vismijn te worden gedragen. De puf (gekookte ondermaatse garnalen en kleine visjes) werd op een betonnen plaat op de kaai gestort. Dat spul werd later opgehaald door een auto van de Veerse puffabriek aan de Meulweg. Nadat de vangst was gelost, werd het dek en de rest van het schip schoongespoeld met zout water uit de haven. Voor het schoonmaken gebruikte men een zelfge maakt hulpmiddel, een bezemsteel met aan het uiteinde enkele lappen van een oude deken. Ik vond het als jongetje zo knap van die vissers dat ze om het water uit de lappen te krijgen de stok over beide armen lieten rollen. Wanneer het werk gedaan was en er zo nodig brandstof was getankt, werd pro viand ingeslagen bij de bakker en de sla ger. Zo mogelijk elke dag maakten de vissers, alvorens naar hun kooi te gaan, nog een ommetje door Veere. In groepjes van twee tot vier man liepen ze dan in de maat op hun klompen met een rustige tred door Veere. Ik zie ze nog voor me en ik hoor nog het geluid van de klompen op de kin derhoofdjes van de straten. De andere morgen wachtte er weer een zware dag, tenzij het zó hard woei dat uit varen niet verantwoord was. Het heeft mij altijd verbaasd dat de gemeente Veere weinig tot niets voor de vissers deed. Er ontbrak bijvoorbeeld een sanitaire voorziening. Bij verblijf in de haven konden de mensen niet eenvoudig over de reling hun behoefte doen. Zij gin gen dan 'met de broek af' achter een heg in een wei bij de Kaai en ook wel in de Stenen Beer. Trouwens, een echte reling ontbrak, waardoor overboordslaan bij slecht weer gemakkelijk kon gebeuren. En dan te bedenken dat de meeste vissers niet konden zwemmen en dat er nauwe lijks of geen reddingsmiddelen voorhanden waren. Allengs verschenen er stuurhuisjes op de scheepjes waaronder, en later waar in, de schipper enigszins beschut stond. Onderhoud Periodiek moesten de schepen voor een onderhoudsbeurt 'drooggezet' worden. De meeste schepen maakten daarvoor gebruik van de houten stellingen, dat waren blokken die vóór het huis aan de noordzijde van de haven op de zaeten waren aangebracht. Bij hoogwater voer het schip tot boven de balken en bij afgaand water viel het schip dan droog. Eerst werd zoveel mogelijk het aangroeisel (pokken, enzovoorts) van het onderwaterschip ver wijderd. Daarna werden bij kolenhandelaar Pauw Geldof in de Kapellestraat enkele bossen lang riet gekocht, die onder het drooggevallen schip werden verbrand om de oude teerlaag te doen smelten. Hierna werd een nieuwe beschermende teerlaag aangebracht. Lucht- en waterverontreini ging waren onbekende begrippen. Een enkele schipper koos voor het droog- zetten op het zanderige Lutjesstrand naast de Campveerse Toren. Voor ingrijpender reparaties moesten de schepen naar de werf van Meerman in Arnemuiden of naar de Zeehondenwerf in Vlissingen. Motorolie werd geleverd door Gerard Wisse, die met zijn olietankbootje Jacob- Jan langszij voer. De concurrent Volmer rolde een vat olie over de kaai tot bij het schip en via een lange slang werd de olie naar het schip gepompt. Later waren ook Piet Maljers en Nol Huijbrecht in beeld.

Tijdschriftenbank Zeeland

de Wete | 2004 | | pagina 23