ten van elkaar, zullen ze wellicht vaker
samengewerkt hebben bij grote klussen,
onder meer ook omdat de Veerse firma
met haar materiaal en personeel dicht bij
het vuur zat.
Op 9 oktober kon directeur Van Beveren
per telegraaf naar de directie van de
Spoorboot seinen: "zijn aan graven brief
volgt." Na een sleuf in het schor te hebben
gegraven en op springvloed te hebben
gewacht, kon na diverse vergeefse pogin
gen de Spoorboot No. 2 na twee weken
eindelijk vlotgetrokken worden.
De andere boot kon pas op het eind van
de maand naar een droogdok gesleept
worden voor inspectie op eventuele scha
de. Die schade bleek uiteindelijk nog mee
te vallen. Bij Spoorboot No. 2 bleek die
ongeveer negenhonderd gulden te belopen
en bij de andere boot was nog minder
schade omdat die op een zandplaat vast
gezeten had.
Opheffing
In december 1911 liep het tienjarig con
tract van de maatschappij weer af. Gerui
me tijd ervoor, in maart 1909, was het al of
niet voortzetten van de veerdienst al aan
de orde gekomen. De financiële resultaten
waren ondanks de stijgende lijn in het pas
sagiersvervoer nog steeds niet rooskleurig.
Er zouden eigenlijk voor een goede dienst
verlening ook nog twee nieuwe en snellere
boten aangeschaft moeten worden. Boven
dien begon men ook concurrentie te
ondervinden van de tram en de fiets.
Onder deze omstandigheden was het
doen van grote investeringen niet aan te
bevelen. De animo om door te gaan met
de exploitatie van de veerdienst was dan
ook niet groot meer, zowel van de zijde
De Zeeuwsche Spoorboot No. 2 nan de Loskade
te Middelburg, ca. 1910. (Zeeuws Archief, Ver
zameling J.A. van de Putte, nr. 163-34)
jifiddcib.rg, Lesksde rr.ci aanlegplaats z^eeuujsche Spoorbost